Bezoekreis vernieuwende missioniare initiativen
in Londen en Oxford 7-10 mei 2007;
van het Hendrik Kraemer Institutt en de IZB
o.l.v. ds. Dick Looijen en dr. Gert Noort
Engeland –1
Ik beloofde u verslag te doen
van wat ik heb opgestoken in en rondom de reis naar Engeland. Daarvoor is de
beschikbare ruimte in dit kerkblad uiteraard niet toereikend, maar bij wijze
van voorproefje vast dit.
Op de laatste dag van de reis – donderdag
10 mei – waren we te gast bij St.
Paul’s Shadwell, een Anglicaanse gemeente in een achterstandswijk aan de Thames
in Oost-Londen. Een aantal jaren
geleden waren er in deze gemeente nog tien oudere gemeenteleden over, die hun
bisschop – want die hebben ze in de Anglicaanse Kerk - bezwoeren dat hun kerk
open moest blijven. De bisschop vond dit ook en nam contact op met een bloeiende gemeente in zijn gebied, Holy
Trinity Brompton, de gemeente waar de bekende Alpha-cursus ontstond. Zo kwam er
in de ‘kwijnende’ gemeente een team van ‘beroepskrachten’ (priesters als
‘seniorpastor’ en als ‘leraar’, alsmede missionaire-, jeugd- en maatschappelijk
werkers), maar er werden ook 100 gemeenteleden uit Brompton gevonden die zich
commiteerden om minimaal een jaar mee te leven in St. Paul’s. Nu dat jaar is
een deel van die mensen gebleven; sommigen van hen zijn zelfs naar de wijk
verhuisd om blijvend deel uit te maken van deze ‘gerevitaliseerde gemeente’. Er
zijn op zondagmorgen – net als in Brompton - twee goed bezochte samenkomsten:
in de eerste, om 09.00 uur, volgt men de traditionele Anglicaanse liturgie, de
tweede, om 10.30 uur, is veel vrijer, met een muziekband, (ook)
‘opwekkingsliederen’ enz.
Misschien vindt
u het niet zo gek, dat ik tijdens en na zo’n ontmoeting wel eens denk:
misschien is een bisschop zo gek nog niet.
Engeland-2
Op de voorlaatste dag
van onze Engeland-reis waren we te gast in Wycliffe Hal, de – zeg maar –
theologische faculteit van de universiteit in Oxford. Gasheer was een Nederlandse docent aan deze opleiding, dr.
Benno van den Toren. Naast een inspirerende inleiding door Steven Croft, de
‘Archbishops’ Missioner and Leader of Fresh Expressions’ (waarover later meer),
ging het in de twee andere lezingen vooral over de opleiding in Oxford c.q.
Engeland en de verschillen met Nederland (lees: de PKN).
Er vallen dan drie dingen
heel erg op:
·
Anglicaans
priester word je niet door je na het VWO in te schrijven voor een
theologieopleiding en op je 24e beroepbaar te stellen, om vervolgens
te gaan werken in (meestal) een
eenmansgemeente. Theologiestudent word je daar op voordracht van de bisschop,
en pas nadat je je sporen in de kerk hebt verdiend (als vrijwilliger of
betaald, bijvoorbeeld als missionair- of jeugdwerker) en er de overtuiging is
dat je geschikt bent voor het ambt van priester. De bisschop betaalt dan ook
die studie. De groep studenten in Oxford bestond zodoende vooral uit dertigers,
maar er waren ook de nodige veertigers en vijftigers. Gevolg is dat er weinig
uitval is, zowel tijdens de studie als daarna; niemand wordt voorganger omdat
hij of zij nu eenmaal die lange studie heeft gedaan en het jammer vindt daar
niets mee te doen of – nog – geen ander vak heeft geleerd (Spitten kan ik niet, voor bedelen schaam ik mij). In Groningen kwam
ik ooit een theologiestudente tegen die vond dat ze maar weer eens naar de kerk moest. Daar
was ze sinds haar zondagsschooltijd niet meer geweest, maar nu kwam de tijd dat
ze haar vicariaat (de stageperiode in de kerkelijke opleiding) moest gaan doen;
vandaar. Ze vond het wel jammer om te stoppen met de bezigheden die ze nu had
op zondagmorgen, het trainen van een roeiclub. Ik weet niet of ze met dit
verhaal ooit ergens beroepen is, maar in onze kerk sluit ik het ook niet uit.
·
Wycliffe Hal is
méér dan een theologische faculteit; het is een seminarium. Dat betekent dat er
aan studenten niet alleen gevraagd wordt naar studieresultaten (dat ook; er
wordt op hoog niveau gedoceerd), maar dat er aandacht is voor de hele mens. De
Hal heeft een kapel, die ook gebruikt wordt en waar iedereen op gezette tijden
wordt verwacht; studenten worden ook begeleid in, en bevraagd op hun ‘geestelijke groei’. Een reisgenoot
schreef in zijn reflectieverslag over deze reis: “Dat is in mijn opleiding en
bij trainingen nooit aan mij gevraagd of ik in mijn persoonlijke relatie met
Christus gegroeid ben.” En iemand anders: “Zelf ben ik tijdens mijn studie nog
net niet onkerkelijk geworden, maar als het wel zo was geweest, had er geen
haan naar gekraaid. En dat is toch eigenlijk raar.” Voor – al dan niet
bruikbare kennis – kan de
PKN-theologiestudent op de faculteit terecht; voor zijn persoonlijke geloof is
hij aangewezen op een studentenvereniging of een bijbelstudiegroep in zijn of
haar kerk.
Sommigen
maakten de vergelijking met het seminarie van de Belijdende kerk in
Finkenwalde, waar Dietrich Bonhoeffer les en leiding aan gaf; zelf ben ik
ontzettend blij dat ik mijn studie kon beginnen aan het bijbelschool, incl.
internaat en ‘vormingsinstituut’ (de toenmalige Reformatorische Bijbelschool in
Zeist, nu de Wittenberg). Ik heb daarna nog heel wat jaren parttime verder
gestudeerd, maar ik heb nog steeds het gevoel dat ik de dingen die er écht toe
doen, voor een belangrijk deel in Zeist heb meegekregen.
·
De opleiding aan
Wycliffe Hal is missionair gericht. En dat kun je van de opleidingen van
PKN-predikanten niet zeggen. Natuurlijk
is er in Oxford aandacht voor prediking en pastoraat, maar minstens zo
belangrijk is de toerusting van aankomende priesters om uitvoering te geven aan
de eigenlijke taak van de kerk: het bereiken van ‘alle volkeren’. In Nederland
wordt voor mijn gevoel 99% van de tijd voor ‘praktische vakken’ besteed aan
vaardigheden om ‘de club (of: de kudde)
bij elkaar te houden’; hoe je op zoek kunt naar afgedwaalde schapen, komt niet
of nauwelijks aan de orde. Een dat terwijl er niet één van de 100 weg is, maar 85 of 90.
Onze reisleider in Engeland,
ds. Dick Looijen, bracht in een interview in het RD naar voren dat er heel veel
moet veranderen in de opleiding van predikanten: “Het gevoel van urgentie, dat
de kerk dreigt te verdwijnen, ontbreekt hier. ” Dat hij dat heeft gezegd,
schijnen ze bij de kerkelijke opleiding niet leuk te vinden. Maar daarmee is
niet ontkend dat hij de spijker op z’n kop sloeg.
Engeland-3: A Mixed economy
Het besef dat je met
één vorm van kerk-zijn niet iedereen kunt bereiken – One size doesn’t fits all – en dat je met de ‘traditionele vormen’
heel veel mensen niet zult bereiken,
is er in de Engelse kerk al veel langer dan bij ons. Maar langzaamaan begint
het wel door te dringen. Zo wordt in de visienota van de PKN gezegd: ”Ook
willen wij ons nadrukkelijk gaan richten op die groepen mensen die wij met onze
huidige manier van kerk-zijn niet bereiken.” En de studiesecretaris van de IZB,
drs. Wim Dekker, zegt in de lezing Zending
in Nederland of kerkelijke kustvaart?: “Het heeft me ook aan het denken
gezet, dat een gemeentelid in onze kring, die zijn sporen in het
evangelisatiewerk heeft verdiend, uiteindelijk vastloopt in de logge
kerkstructuren en zegt: zo wordt het nooit wat. We moeten veelmeer de mensen
opzoeken waar ze vandaag zijn in plaats van dat wij verwachten, dat ze bij ons
komen en worden zoals wij zijn. Ik snap heel goed wat hij bedoelt. We zullen
het net aan de andere zijde uit moeten werpen. Niet meer langs de kust, waar
nauwelijks iets gevangen wordt, maar op de volle zee en dan zouden er nog wel
eens heel andere vissen gevangen kunnen worden dan we nu denken.”
Het Evangelisch Werkverband
(binnen de PKN) heeft er beleid van gemaakt; het streeft ernaar iedere
‘moederkerk’ zwanger te laten worden van een dochterkerk’; Protestantse
Pioniers Plekken (PPP’s).
Dat betekent dus een
keuze om een (belangrijk) delen van ons volk maar ‘te laten zwemmen’ (om in de
terminologie van Dekker te blijven) óf de keuze voor een ‘mixed economy’ te maken. In
de Anglicaanse Kerk is hiervoor het programma Fresh expressions of church gelanceerd. Kerken worden uitgedaagd om
nieuwe, ‘frisse’ vormen (fresh expresions)
van gemeente-zijn te ontwikkelen die passen bij doelgroepen die met
traditionele vormen niet worden bereikt. Zo zagen we op DVD het voorbeeld van
een ‘gothic mass’, een bijeenkomst voor Gothics’ (met hun bizarre uiterlijk en
voorkeur voor zwart en dood’) in de kathedraal van Cambridge, voorafgaand aan de opening van de vele
‘gothic nachtclubs’ die de stad telt, en van een kerkje voor surfers in
Cornwall. Het klinkt allemaal nogal ‘ver weg’, maar misschien valt dat ook wel
weer mee als we het naast het werk op de camping op Bruggehof zetten: ook daar
worden mensen opgezocht op de plaats waar ze hun vrije tijd doorbrengen en past
de christen zich – min of meer – aan.
Wim Dekker, hierboven
al geciteerd, besluit zijn lezing als volgt: “Er blijven heel veel vragen over.
Moeten we dan voor iedereen een eigen kerkje gaan beginnen? Dat kan toch ook
niet en is toch ook niet goed? Gaat de kerk zich niet veel te veel aanpassen bij
de mensen? Waar blijft de eenheid van de kerk? Dat zijn allemaal onderwerpen om
dieper op in te gaan. Maar wanneer de bezwaren opgeworpen worden om een
noodzakelijk nieuw proces van zending in Nederland af te remmen zijn ze fout.
Ze worden pas weer belangrijk wanneer we daadwerkelijk in dat proces gaan
staan. En zou de Geest ons daar dan ook niet nieuwe wegen willen leren en ons
voor dwalen willen behoeden? Altijd hebben zendelingen veel risico’s genomen en
toch zijn zo de mooiste dingen gebeurd.”
Engeland-4: C1-C6
Op de dinsdag (8 mei)
van onze Engelandreis bezochten we drie projecten. Het meeste indruk maakte een
bezoek aan het nieuwe project van de
London City Mission en de ontmoeting met de Nederlandse missionaire werker Hans
Bouma. Hij werkte jarenlang in de consultancy, maar kon zich steeds minder
vinden in die invulling van zijn leven. Daarom trad hij elf jaar geleden in
dienst van de LCM; Het heeft hem al een
gebroken neus gekost toen hij een groep Bengalen probeerde uit te leggen wat
‘genade’ betekent.
Wat vooral opvalt, is
dat bij het project waaraan hij verbonden is, met zoveel mogelijk ‘uiterlijke
kentekenen’ van het christelijk geloof heeft verwijderd – het kruis is van het
voormalige Deense zeemanskerkje afgehaald – om geen onnodige barrières op te
werpen, maar de kans te krijgen met zoveel mogelijk buurtbewoners – moslims –
het evangelie te delen. Waarom zou je mensen buiten beledigen, als je dat ook
binnen kunt doen, zie hij gekscherend tijdens onze ontmoeting. Zelf heeft hij
zijn kinderen Arabische namen gegeven en ging hij een jaar lang naar de moskee
om te bidden. Tot de God van Abraham, Isaac en Jacob, de Vader van Jezus
Christus, wel te verstaan. Zijn uitgangspunt daarbij is dat je je niet mag
aanpassen aan alles wat – vanuit christelijk oogpunt - ‘negatief’ is in de
cultuur van de ander (zoals het achterstellen van vrouwen); als iets neutraal
is (zoals het zitten op de grond in de moskee) of positief (zoals de
gastvrijheid van moslims) kan en moet dat wel “om er zoveel mogelijk te
winnen”.
In dit verband is de
‘schaal’ van belang die aangeeft in welke mate er sprak kan en moet zijn van
‘contextualisatie’, bijvoorbeeld in de omgang met moslims. C1 staat dan voor
een gemeente waar het feit dat een bekeerde moslim lid is geworden, geen enkele
invloed heeft op de vorm en inhoud van de viering; C2 staat voor een gemeente
die zorgt voor vertaling van de dienst in het Arabisch en waar (sommige)
liederen in het Arabisch worden gezongen. In een C3-setting is de hele dienst in
het Arabisch en is ook de aankleding van de kerk en de kerkgangers aangepast.
In deze gevallen worden bekeerde moslims aangeduid als christenen. In een C4
gemeente wordt er knielend gebeden, wassen de leden zich voor ze bidden of de
bijbel aanraken; de christenen eten geen varkensvlees en drinken geen alcohol.
Hier worden bekeerde moslims aangeduid als ‘volgelingen van Isa’. “C5 staat voor bekeerde moslims die zo lang
mogelijk deel blijven van de cultuur, de gemeenschap en de moskee waar zij deel
van zijn. Deze gelovigen nemen deel aan het gemeenschapsleven en religieuze
leven zover zij dit kunnen. Moslim theologie die in strijdt is met de bijbel
verwerpen ze. Zij willen graag als moslim andere moslims winnen. Zij noemen
zich net als Messiaanse Joden “Moslim volgelingen van Isa”. C6: staat voor
bekeerde moslims die vanwege vervolging hun geloof stiekem moeten beleven en
vaak in hun eentje of in een klein groepje hun christelijk geloof beleven.”
Vrij recent was er een studiedag onder de uitdagende titel ‘Jezus in de moskee
of moslims in de kerk’ (waar onder andere Jaap Hansum, de zondag voorafgaande
aan deze studiedag gastvoorganger in onze wijkgemeente, aan meewerkte.) Goed om
in het licht van deze vragen weer eens na te denken wat het in de praktijk
betekent: voor allen ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden (1
Cor. 9:22b NBG).
Engeland-5: Behaving –
believing – belonging
Wanneer hoor je bij de
kerk. In de NH (staats-)kerk al heel gauw: sommigen kwamen in de kaartenbak
terecht als (geboorte-)lid omdat opa tijdens zijn militaire diensttijd niet
Gereformeerd en niet Rooms Katholiek was, en daarmee automatisch bij de
hervormden werd gerekend. Ook hun kinderen en kleinkinderen werden zo
automatisch geboortelid, vaak zonder dat ze het zelfs wisten.
Maar dat je in een kaartenbak
staat en door de kerk wordt meegeteld, wil natuurlijk nog niet zeggen dat je er
ook echt bij hoort. De praktijk is toch vaak dat van ‘nieuwkomers’ wordt
verwacht dat ze zich (min of meer) aanpassen: op tijd komen, een beetje
fatsoenlijk gekleed zijn en niet al te opzichtig ‘in zonde levend’. (behaving).
Als aan de voorwaarde van fatsoen is voldaan, kan het zijn dat zo’n nieuwe
bezoeker ook blijft komen en tot geloof komt (believing). En daarmee stijgt ook de kans dat zo iemand
‘één van ons’ wordt (belonging).
Binnen missionair
gemeentestichting is het, zo benadrukt bijvoorbeeld iemand als
‘gemeentestichter’ Stuart Murray, nodig om die volgorde om te draaien;
misschien nog iets eerder te beginnen (zoals ik leerde van de mensen van The
Mall in Rotterdam) door mensen te
zegenen:
-
(blessing): we
willen je allereerst in Jezus’ Naam zegenen;
-
(belonging): je
mag ‘onvoorwaardelijk’ bij ons horen
-
(believing): we
hopen en bidden dat je – mede door onze woorden én daden - Jezus leert kennen
als je Verlosser en vervolgens
-
(behaving): samen
met ons, met vallen en opstaan, leert Hem na te volgen op alle terreinen van
het leven.
Matthijs Vlaardingerbroek,
‘gemeentestichter’in Den Haag, begint
één van zijn ‘blogs’ als volgt:
één van zijn ‘blogs’ als volgt:
“Er komt op een zondagmorgen een travestiet een
evangelisch getinte gemeente binnen…
“Is dat een mop of zo?”
“Nee, het is geen mop. Het is een vraag waar wij als
team van de missionaire wijkgemeente waar ik deel van ben over nagedacht
hebben.Er komt op een zondagmorgen een travestiet onze gemeente binnen. Zij/hij
stelt zich voor en noemt zichzelf Susanne terwijl je weet vanuit de contacten
in de wijk dat hij Mark heet. Hoe ga je daar mee om? Noem je hem Mark of mag ze
in de gemeente Susanne heten? Wat is onze houding tegen deze persoon? Hoe wordt
deze persoon ontvangen; als man of als vrouw?”
“Tjonge, wat stel jij een moeilijke vragen!”
Wat is een missionaire houding?
Stuart Murray onderstreept
het belang om in deze (postmoderne) tijd mensen de gelegenheid te geven in de
omgang met christenen te ‘proeven’, te ‘voelen’, te ‘ervaren’ of het
christelijk geloof de moeite waard is. Opnieuw een les die ik in Nederland ook
al wel eens had geleerd, maar in Engeland weer eens in de praktijk heb zien
functioneren.
Engeland- 6 en slot:
Postchristendom
Wie ooit de kerkgeschiedenis
bestudeerde, leerde waarschijnlijk de afgelopen 2000 jaar in drie of vier
perioden te verdelen: de Vroege kerk
(van 33 tot 500), de Middeleeuwen (van 500 tot 1500) en de periode vanaf de
Reformatie (eventueel aangevuld met een nieuw tijdperk vanaf de 19e
eeuw). Stuart Murray hanteert een andere indeling: voor hem ging er ‘een knop
om’ toen de kerk niet langer vervolgd, maar – sinds keizer Constantijn, die
leefde van 272 of 273 tot 337 - eerst werd getolereerd en later bevoorrecht.
Daarmee begon de periode van het ‘christendom’, waarin de kerk in heel veel
opzichten losraakte van haar wortels, van de
navolging van Christus, doordat
zij ‘de overheid’ te vriend moest of wilde houden. Geloven, lid zijn van de
kerk enz. was niet langer een zaak van een keuze (die je heel veel kon kosten),
maar een automatisme: iedereen hoorde
bij de kerk, werd gedoopt enz. De Reformatie veranderde daar niet echt iets
aan; de kerk bleef min of meer ‘staatskerk’. Alleen kleine groepen als de
Donatisten, Waldenzen, Lollarden en Anabaptisten – vaak aangeduid als sekten –
maakten andere keuzes. ‘Christendom’ is voor Murray dan ook iets anders dan
‘christianity’.
Maar deze tweede periode in
de kerkgeschiedenis is bezig voorbij te gaan; we komen in een tijdperk terecht
die Murray aanduidt als postchristendom; een
tijdperk waarin alle vanzelfsprekendheden aangaande het christelijk geloof en
de kerk zijn verdwenen of gaan verdwijnen. De kerk verdwijnt uit het centrum
naar de marge, wordt of werd van meerderheid een minderheid, van instituut een
beweging. Privileges die de kerk had, verdwijnen en christenen worden
‘vreemdelingen’, ‘bijwoners’. Dat
betekent dat het de hoogste tijd is om allerlei zaken opnieuw te doordenken;
niet in de laatste plaats de vraag hoe we in een postchristelijk tijdperk
getuige van Christus kunnen zijn.
Stuart
Murray is zelf betrokken bij het stichten van gemeenten op plaatsen waar de
kerk helemaal verdwenen is; vaak zijn dat achterstandswijken in de grote
steden. Een klein team van ‘tentenmakers’ vestigt zich in zo’n wijk en begin
met een langdurig proces van kennismaken, meeleven, actief zijn in
buurtcomité’s e.d. In de Praktijk’ in
de Haagse Spoorwijk (zie www.gemeentestichting.nl)
is een Nederlands voorbeeld van deze wijze van werken; het team was actief in
de eerder genoemde activiteiten in de buurt, maar begon op een gegeven moment
ook met lunchbijeenkomsten op zondag rond de middag. Zo ontstond een nieuwe
gemeente, in vorm nogal afwijkend van wat wij er onder verstaan. Maar deze
gemeente bestaat voor een heel belangrijk deel uit mensen voor wie de kerk en
het geloof al heel lang een gepasseerd station was of nooit een rol heeft
gespeeld. Christenen van buiten de Spoorwijk worden alleen toegelaten als zij
minimaal één dagdeel per week actief zijn in de wijk; maakt niet uit of dat in
het buurthuis, bij de speeltuinvereniging of de christelijke kinderclub is.
Ik
heb veel geleerd, tijdens en rondom de reis naar Londen, en wat ik heb geleerd
vraagt om verdere doordenking. Maar ik verwacht dat het vooral vruchtbaar zal
zijn het geleerde in praktijk te brengen. Daar gaan we mee aan de slag, het
komende seizoen. Ik hoop dat u er biddend, gevend en/of ‘meewerkend’ bij
betrokken wilt zijn.
Deze verslagen verschenen in Hervormd Dordrecht, het kerkblad van de Hervormde gemeente te Dordrecht onder de wijkberichten van wijkgemeente 5/De Hervormde wijkgemeente Krispijn, de nummers 11 tot en met 16, mei tot augustus 2007
Geen opmerkingen:
Een reactie posten