Eén of twee keer per jaar laait de discussie weer op in ‘mijn’ krant: wat is échte kerkmuziek, wat behoort men wel en wat behoort men niet te zingen en te spelen in de kerk. De afgelopen (komkommer-)weken was het weer eens zo ver. In het Nederlands Dagblad van 27 juli spuide Bram van de Beek zijn gal over gemeenten waar hij komt als gastvoorganger en waar men tot voor kort alleen psalmen (in de oude berijming en wellicht ook nog op hele noten) zong, uitsluitend aangevuld met ‘enige gezangen’. Als men in zo’n gemeente besloot ook andere liederen te gaan zingen, koos men, in de woorden van Van de Beek, vaak voor “een bij elkaar geraapt zooitje van allerlei versjes, waar soms klassieke liederen tussen zitten, maar waar rijp en groen door elkaar lopen.” Ik bespaar u de rest van zijn jammerklacht.
Een paar dagen later viel organist en dirigent Johan van Oeveren de professor bij: “Gebruik de oud-christelijke liturgie” is zijn pleidooi en hij wil daarbij de liturgie uit het Oude Testament als maatstaf nemen. Eigenlijk is er, als ik de professor en de organist mag geloven, maar één bundel die goed genoeg is om de Heer te loven en te eren: het Liedboek voor de Kerken.
Nu was mijn muzikale en liturgische scholing uiterst beperkt, maar daarom mag ik hopelijk nog wel een mening hebben over deze kwestie. Ik verbaas mij altijd weer over de mensen die zo goed op de hoogte zijn van de muzikale voorkeur van onze God; ik vind het ook erg knap van Van Oeveren dat hij zelfs weet wat de Levieten (in een volcontinue dienst) zongen in de tempel. Naar zijn overtuiging moet men daar dezelfde liturgische stijl en liedkeuze hebben gehad als wij nu kennen vanuit het Liedboek.
Maar zou het kunnen zijn dat zowel bij het volk Israël destijds als in de hemel nu en op de nieuwe aarde straks de liturgie méér happy-clappy was c.q. is c.q. zal zijn dan Van de Beek en Van Oeveren voor mogelijk (en wenselijk) houden?
Als het Liedboek voor de Kerken de norm is, wat moeten we dan als kerk met het publiek dat een feestje viert bij Muziek op het plein (van de Tros) of Andre Rieu, en de fans van André Hazes of nog ergere volkszangers. Hebben we daar als kerk ook wat voor, of moeten zij zich eerst maar aanpassen. En onze broeders en zusters in de Bijlmerse parkeergaragekerken; horen zij pas bij de kerk van alle plaatsen en eeuwen als ze een fatsoenlijk pijporgel hebben aangeschaft? En hoe krijgt Daniel de Wolf de psalmen en gezangen uit het Liedboek aangeleerd aan de Antilliaanse jongeren die zijn Thugz-church - hetwelk is, overgezet zijnde: tuig-kerk - bezoeken (en waar hij De Torrie Van Mattie, het evangelie van Matteüs in straattaal, voor schreef).
Er is niks tegen een pleidooi voor kwaliteit, en ik zou me ook niet erg senang voelen in een gemeente waar alleen Opwekking gezongen wordt. Daarom ben ik ook zo blij met de Evangelische liedbundel, nadrukkelijk bedoeld als aanvulling op het Liedboek voor de Kerken.
In Krispijn lezen we deze zomer over David. Eén van de lessen uit zijn leven is dat het kennelijk erg fout is (en door de Heer ook wordt bestraft) om te oordelen over de wijze waarop de ander zich uit in zijn of haar lofprijzing (zie 2 Samuel 6). Niet doen dus!
En wat échte kerkmuziek is, horen we dan wel als Gods Koninkrijk in al z’n volheid is gekomen.
Geplaatst in Kerk op Dordt jaargang 3, nummer 17 d.d. 17 september 2012, p. 36
Geen opmerkingen:
Een reactie posten