vrijdag 27 september 2013

…. zowel dominees als dominees .....



En God heeft zowel dominees als dominees gegeven,
zowel dominees als dominees en dominees
om de leden der kerk geestelijk te verzorgen
tot instandhouding van de kerk.
De interpretatie van Ef. 4:11 en 12 volgens veel kerken en leden van kerken.

U kent de situatie wel: een ziek en/of oud gemeentelid klaagt dat er nooit iemand van de kerk komt. Maar, zeggen de buren, wij komen hier toch bijna iedere week. En u vertelde dat er ook regelmatig iemand langskomt van de HVD*.  En de ouderling is toch vorige maand ook nog op bezoek geweest. Jawel, is het antwoord, maar de dominee komt nooit.
Ondanks alle nadruk die we vanuit de Schrift , de Reformatie en de Reformatoren  hebben meegekregen op het priesterschap van alle gelovigen, en ondanks alle nadruk die er vandaag de dag in ‘gemeenteopbouw-kringen’ wordt gelegd op de gemeente als het lichaam van Christus, zijn en blijven we toch hardnekkig een domineeskerk: pas als de dominee langs geweest is, is de kerk op bezoek geweest. En het zijn niet alleen ouderen die zo denken, en vanuit deze gedachte handelen.
Voor velen heb je in de plaatselijke kerk eerst de dominee, dan een hele poos niks, dan de ouderling, dan weer even niks, en dan de diaken. Onderaan de hiërarchie komt dan de gewone gelovige, die we nog net geen ‘leek’ zijn gaan noemen.

Maar wie goed heeft opgelet toen het de afgelopen weken in de dienst over 1 Kor. 12 ging, of wie de moeite neemt even na te kijken wat er nu echt in Ef. 4:11 en 12 staat, weet dat Paulus een andere opvatting over de gemeente had. De gemeente is het lichaam van Christus, en ieder lid is een lichaamsdeel, een ‘ledemaat’ (daar komt het woord ‘lid’ vandaan). Eén lid; niet meer en niet minder. Ook de diaken en de ouderling niet, en zelfs niet de dominee. En niemand hoeft zich méér, en niemand hoeft zich minder te voelen; ieder hoeft slechts datgene te doen waarvoor hij of zij de gaven heeft ontvangen.
Als het gaat over gemeenteopbouw wordt er nog wel eens onderscheid gemaakt tussen het verzorgingsambt (de predikant en de ouderling zorgen dat de gemeenteleden ‘geestelijk verzorgd’ worden) en het participatiemodel: ieder doet, naar de hem of haar geschonken gaven (dat wel!) zijn taak.
En de ambtsdragers: die rusten toe. Dat Griekse woord in Ef. 4:12 betekent: gereed maken om te beantwoorden aan het doel waartoe iets of iemand gesteld is. Zeelieden maken een (zeil-)schip gereed om uit te varen, een leger oefent om gereed te zijn voor de strijd, doktoren spalken een been of arm om ervoor te zorgen dat het straks weer goed kan functioneren. Zo zijn de ‘ambtsdragers’ die Paulus noemt (apostelen, profeten, evangelisten, herders, leraars; wie heeft verzonnen dat die laatste twee altijd in dezelfde persoon verenigd moeten zijn?) er om de leden van het lichaam hun taak goed te laten vervullen, opdat het hele lichaam functioneert en opgebouwd wordt.

Al zouden we het (tegen de bijbelse voorschriften in) willen: door de (financiële) nood gedwongen zal de kerk geen verzorgingskerk kunnen blijven. Dat betekent dat ze er alleen kan blijven als ze veel meer dan nu het geval is, een kerk wordt waar ieder lid zijn of haar gaven gebruikt ten dienste van het hele lichaam (en het lichaam er weer wil zijn ten dienste van de wereld om haar heen, maar dat is nog weer een ander verhaal). Hoe u ook denkt over het ambt en de vraag wie daarvoor in aanmerking komt: noch in de Bijbel noch in de belijdenis noch in de kerkorde wordt het aan iemand, van welke leeftijd of geslacht dan ook, verboden anderen te bezoeken, met hen over het evangelie te spreken, hen te bemoedigen, vermanen, troosten en met hen uit de Bijbel te lezen en/of te bidden. Om dat (weer) te ontdekken, is niet alleen nodig met het oog op de financiën; het is vooral nodig om de kerk weer te laten functioneren zoals God heeft bedoeld: als lichaam van Christus.

·   * De Hervormde Vrouwendienst; de naam is inmiddels gewijzigd in PCD, Protestantse Contactdienst. 

     Meditatie in het kerkblad Hervormd Dordrecht, nr. 23 d.d. 12 november 1998






·          

“Ik bid en blijf lid”-Actie



Minstens  drie keer per jaar ontmoeten de ledenraadsleden, als vertegenwoordigers van alle leden van de Evangelische Omroep, elkaar én de directie.  In die bijeenkomsten gaat het er niet soft aan toe, maar worden stevige discussies gevoerd over de gang van zaken binnen de EO. Ledenraadsleden brengen hun zorgen over programma’s of over uitlatingen van programmamakers in heldere Hollandse taal op tafel.
Maar telkens raken wij ook weer onder de indruk van de moed, het doorzettingsvermogen, de creativiteit en de liefde voor God en mensen die we opmerken bij directieleden, programmamakers en andere medewerkers van de EO. Want het is geen kleinigheid om te voldoen aan de eisen die de overheid stelt (anders blijf je geen publieke omroepvereniging), die de netmanager stelt (want anders wordt je programma niet geplaatst), die de ‘doelgroep’ stelt (anders wordt die niet bereikt) en ook nog binnen de grenzen te blijven die je voor jezelf kunt verantwoorden. Dat is aanmerkelijk minder eenvoudig dan een christelijk blad of christelijke boeken uitgeven of een radiozender ‘runnen’ die speciaal is bedoeld voor christenen.

We zijn dankbaar voor iedereen die blijkt geeft van betrokkenheid bij het werk van de EO en daarvoor bidt. Maar de actie die nu wordt gevoerd laat ons inziens zien dat je datgene wat wel het sterkste wapen van de christen wordt genoemd – het gebed – ook als dolk in de rug kunt gebruiken: alsof God aan jouw kant staat en het vooral de ander is die gebed nodig heeft. Naar wij hopen en verwachten ongewild, maar toch ….

Wij zouden graag zien dat de initiatiefnemers van de actie ‘Ik bid en blijf lid’ zich wat duidelijker rekenschap geven van de opgave waarvoor de mensen bij de EO staan; van het feit ook dat er het een en ander is veranderd sinds de EO werd opgericht. En dat het dilemma dus vaak is: zoeken we deze grens op, met het risico dat we er overheen gaan, of blijven we veilig binnen de marges en laten we de echte ‘verloren zonen’ – die vaak geen enkel besef meer hebben van zoiets als een vaderhuis – maar rustig zitten waar ze zitten. Soms komen programmamakers, directieleden en/of leden van de Raad van Toezicht en Ledenraad tot de conclusie dat een programma niet gemaakt had moeten worden. Maar dat risico loop je alleen als je in beweging bent, op zoek naar die verloren zonen. Want, het is geen bijbeltekst maar daarom nog wel waar: de enige manier om kritiek te ontgaan is niets te zeggen, niets  te doen en niets te zijn.

Het verhaal van de actiegroep is onzuiver. Ze grijpt missionaire programma’s die tot controverses leidden aan voor haar kritiek op het EO-beleid. Tegelijkertijd beweert ze dat de EO geworden is tot een “weinigzeggende omroep met een christelijk sausje”, een omroep die geen boodschap voor de wereld meer heeft. Deze argumenten gaan niet samen. Het gemakkelijke verhaal van de “vervlakking” van de EO past niet bij de kern van de kritiek en doet bovenal geen recht aan de motieven van de programmamakers. Het is uitstekend om te discussiëren over de juiste missionaire stijl (dat doet de Ledenraad ook), maar de discussie moet zuiver blijven.

Wij hopen dat alle christenen die het ‘eeuwig wel en wee’ van hun landgenoten ter harte gaat, lid zullen blijven  of (weer) zullen worden van de EO, dat ze vooral ook zullen volharden in het gebed  voor iedereen die erbij betrokken is (zoals we ook doen in de bijeenkomsten van de Ledenraad; zoals in de loop van de week ook voortdurend gebeurt in het EO-gebouw). We hopen ook dat ze goed zullen luisteren wanneer de directieleden of programmamakers uitleggen waarom ze een programma maken en wie ze daar bij betrekken. Zelfs als het om een verloren zoon gaat die in hun ogen wel heel erg ver van huis is * .

* De actie Ik bid en blijf lid richtte zich, blijkens een persbericht,  tegen een "programmaserie met zanger Gordon als de zoveelste provocatie in de richting van de grondslag en de achterban van de omroep, na diverse eerdere incidenten."

Deze ingezonden brief schreef en verstuurde ik aan het Reformatorisch Dagblad samen met mede-EO Ledenraadslid Gert-Jan Huisman in het voorjaar van 2010 (het is mij niet bekend of de brief ook geplaatst is). 
 

Over preken, zingen en praktische oecumene



Het is de afgelopen jaren* gelukt een nieuwe bijbelvertaling (dé Nieuwe Bijbelvertaling) uit te geven waaraan mensen meewerkten met een heel verschillende geloofsovertuiging; naast joden en rooms-katholieken ook doopsgezinde -,  remonstrantse- , evangelische,  pinkster- ,  hervormde en diverse soorten gereformeerde protestanten.  In theologische discussies  -  dus met betrekking tot de vraag hoe de bijbel die ze samen gemaakt hadden, uitgelegd moest worden - stonden  ze waarschijnlijk mijlenver uit elkaar en toch kwam de gemeenschappelijke vertaling er. Nu kom ik in het ND van afgelopen zaterdag (20 oktober) twee artikelen tegen die bij mij de vraag doen rijzen of zoiets ook mogelijk is op ander terreinen. Noem het maar praktische oecumene. 

Preken
Op pagina 2, de kerknieuwspagina, wordt een samenvatting gegeven van een artikel van prof. Dr. A. Baars in De Wekker onder de kop Tekstkeuze. Ik herken de behoefte van Baars aan een ‘leidraad’, maar ook de bezwaren tegen de huidige roosters. Inderdaad; iedere drie jaar dezelfde tekstgedeelten, waarbij dan  soms ook weer heel selectief gewinkeld is in Bijbelboeken. Wat bijvoorbeeld te denken van het rooster De eerste dag; dat gaf voor 7 januari j.l. als evangelielezing Luc 3:15-16 en 21-22. Dat men de verzen 19 en 20 er tussenuit haalt, is nog te begrijpen, maar waarom vers 17 en 18 (over de wan en het kaf in het onblusbare vuur) sneuvelde, is me een raadsel. Of heeft het te maken met eenzelfde keuze als bij de lezing van sommige profetenboeken: wel het zoet maar niet het zuur; wel de heilsprofetieën maar niet die enge dreigende taal die ertussen staat? Toen ik begon te preken, heb ik me regelmatig afgevraagd wat het verband was tussen de oud – en de nieuwtestamentische lezing op het rooster. Tot ik ontdekte dat dat er niet was; het gaat gewoon om twee losse roosters die naast elkaar zijn gezet.
Is het niet mogelijk, zo vraag ik me af, met dezelfde ‘kerkelijke breedte’ als bij de NBV,  te komen tot een leesrooster waarin de hele bijbel aan de orde komt. Dat kan dan uiteraard niet in drie jaar; daar is minimaal 7 jaar voor nodig, waarschijnlijk 10 of 12. Ieder jaar kan een deel van een evangelie aan de orde komen, maar ook een stuk uit de brieven en de verschillende delen van het Oude Testament. Als ik me niet vergis, gaat het leesrooster van het NBG ook de hele bijbel door; het ‘preekrooster’ zou aan het leesrooster aan gepast kunnen worden, of andersom. Bij het samenstellen van het rooster zouden bestaande roosters en het kerkelijk jaar zoveel mogelijk gerespecteerd  kunnen worden.

Zingen
Verderop in de krant, op pagina 11, gaat het over het nieuwe liedboek van de PKN dat er in 2012 zou moeten zijn. Ik denk dat je hele grote vragen kunt stellen bij de intenties van de kerk en de kerkorde:  met dit project: het bevorderen “van de eenheid in de kerk door het aanbieden van een of meer psalm- en gezangboeken”. Iedereen zal er iets van z’n gading in vinden, maar heel velen zullen ook te weinig vinden van de liederen waar zij de voorkeur aan geven. Ik verwacht dan ook niet dat gemeenten hun 2e bundel (of dat nu de Randstadbundel, Taizé of de Evangelische Liedbundel is) de deur uit zullen doen als dit liedboek klaar is; daarnaast zal er bij bepaalde gelegenheden uit nog weer een andere bundel gezongen blijven worden, vanaf een kopietje of van de muur.   In onze gemeente hebben we, naast de 150 psalmen,  al 1.000 gezangen en liederen  (491 in het Liedboek voor de Kerken en 509 in de Evangelische Liedbundel). Maar toen ik de afgelopen maanden Ezechiël doorpreekte ( 48 hoofdstukken lang ), vond ik in de registers van de genoemde bundels slechts een handvol liederen. Misschien biedt Troost in zo’n geval uitkomst, denk je dan, maar die hebben we dan weer even niet bij de hand.
Is het niet mogelijk, denk ik dan verder, om naast dit nieuwe liedboek - want ik begrijp dat het voor sommigen erg belangrijk is dat die papieren versie er ook komt – een site te maken met ‘alles’ wat er in kerken en gemeenten gezongen wordt: oude en nieuwe psalmen, oude en nieuwe gezangen, Troost, Oosterhuis, Johannes de Heer, Opwekking, Alles wordt nieuw, het hele (kinder-)repertoire van Elly & Rikkert enz. Gemeenten kunnen dan een abonnement nemen en verder per gezongen lied betalen; is de kwestie van de rechten ook gelijk goed geregeld.
Dat betekent dan: zingen van de muur. Maar ook nu al gebeurt dat in toenemende mate, en niet alleen in evangelische gemeenten. In 2012 (maar het zal wel 2015 worden, of 2017) zal internet waarschijnlijk nog veel meer mogelijkheden bieden en het zou dom zijn daar nu niet al vast rekening mee te houden (misschien moet de begeleiding van de liederen ook wel beschikbaar zijn, met een dreigend tekort aan organisten in het vooruitzicht).

Zomaar wat ideeën  die al langer mij leefden; gratis en geheel vrijblijvend aangeboden, in de hoop dat ze ergens worden opgepakt.

* In 2004 als  ingezonden artikel geplaatst in het Nederlands Dagblad.







dinsdag 24 september 2013

SCANDERENDE SOLDATEN in Beth’lems dreven


… een grote hemelse legermacht, die God loofde, zeggende: Ere zij God ….   
(Lucas 2: 13, 14, NBG)

“Ik laat ze lekker doorzingen, hoor”. Dat zie een vrouw bij de uitgang van de kerk waar ik had gepreekt over bovenstaande woorden.
Tja, dat mag natuurlijk, zeker in onze tolerante maatschappij. Maar misschien zegt het wel iets, of veel,  over het gevaar dat ons in de kerk met Kerst bedreigt. Het gevaar namelijk dat we blijven steken in de romantiek die er rondom dit feest hangt. Een romantiek die ook nog eens werd en wordt gevoed door kinderbijbels en kerstliederen: O Kindeke klein, o Kindeke teer; een schone, stille nacht, de herdertjes die bij nachte lagen nadat ze hun schaapjes geteld hadden, en niet in de laatste plaats dat massale koor dat de herdertjes kwam verrassen met een prachtig concert. Een lied dat spreekt van vrede op aarde: wat wil een mens nog meer, zeker in december.

Maar de engelen zingen niet, ze spreken. Ze vormen ook geen koor, maar een leger; een ‘grote hemelse legermacht’. Misschien kun je de manier waarop ze zich uiten het beste vertalen met ‘scanderen’; dat is het roepen van een menigte die iets gedaan wil krijgen van de machthebbers, of van  het publiek op een voetbaltribune dat de naam van zijn held roept, scandeert, om hem te eren en bedanken, of die minder fraaie uitdrukkingen blijft roepen over de tegenstander.

Hier zijn het soldaten die lof brengen aan hun hoogste Koning: Eer aan God!  Want de Koning heeft de tegenaanval ingezet; de strijd gaat beginnen. Het was en is Zijn wereld; hij heeft haar gemaakt en Hij heeft er dus recht op. Maar de tegenstander – niet een ‘tegengod’, maar een opstandige generaal –  heeft een voet tussen de deur gekregen en de macht naar zich toegetrokken. In het Johannes-evangelie wordt de satan een paar keer de ‘overste’ of de ‘heerser van de deze wereld’ genoemd (12:31, 14:30); hij oefent zijn macht uit.

Maar als Jezus wordt geboren, als God mens wordt in Zijn Zoon, zet Hij daarmee de tegenaanval in: God wil Zijn wereld terug ! Hij wil haar weer maken zoals Hij heeft bedoeld. In het slot van Openbaring wordt zichtbaar hoe dat is; aan de oude Johannes laat God het vast zien in een visioen. Kerst is een oorlogsverklaring aan het rijk en de vorst der duisternis; aan satan en z’n trawanten, de demonen. En de Vredevorst, zo laat het gedeelte over de herders zien, wordt terzijde gestaan door een geweldig leger van engelen die hun Koning en aanvoerder terzijde staan en ondersteunen. Maar eerst brengen ze Hem een eerbetoon als ze roepen: Eer aan God.

In het kerstverhaal zijn de engelen vooral boodschappers, herauten. Als de eerste grote aanval komt uit het rijk der duisternis – de kindermoord – zijn het engelen die door hun waarschuwing ervoor zorgen dat hun Koning niet het slachtoffer wordt. Na de verzoeking in de woestijn, als Jezus de volgende aanval heeft afgeslagen,  staan de engelen gereed om voor Hem te zorgen (Mt. 4:31). Na hun rol op de Paaszondag spelen engelen opnieuw een rol als Gods gemeente wordt verdrukt; meerdere keren halen zij Gods dienaren uit de gevangenis; zie bijvoorbeeld het prachtige verhaal in Handelingen 12 : 1- 19.
Echt vechten doen de engelen in Openbaring. Hun strijd is tegen de draak (Op. 12:7). Aan de volgelingen van Jezus wordt duidelijk gemaakt dat hun strijd niet is tegen  “bloed en vlees”(NBG), niet “tegen mensen maar tegen de hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen” (Ef. 6:12).

Engelen nemen deel aan de lofprijzing. Maar ook in Openbaring 5 doen ze dat roepend “met luide stem”; dit in tegenstelling tot de vier wezens en de 24 oudsten in datzelfde hoofdstuk die wél zingen. Maar of ze roepen, scanderen of zingen is niet het belangrijkste. De vraag is welke rol ze vervullen: die van een prachtig koor  of dat van een leger. In het eerste geval kan het nog best gezellig worden met kerst, rondom het ‘kribje’ met het ‘Kindeke klein en teer’, en de herdertjes. Het Kerskind blijft het middelpunt, niet de Kerstman. 
Maar het Kind is de legeraanvoerder, die – niet met kracht, niet met geweld, maar door de Geest – de strijd aanbidt met de vorst der duisternis. Wie dat beseft, heeft écht wat te vieren. Want zijn strijd loopt uit op de overwinning, waarbij God alle dingen nieuw maakt en zelf weer te midden van Zijn volk woon, net als in het begin. 

Meditatie in het kerkblad Hervormd Dordrecht, nr. 23, 28 november 2008

Bidden voor Kopenhagen






Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid, niet uit eigen wil, maar door hem die haar daaraan heeft onderworpen. Maar ze heeft hoop gekregen, omdat ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt.
Romeinen 8:20 en 21


Regelmatig bereiken mij verzoeken om voorbede te doen. Voor medemensen in nood, bijvoorbeeld, dichtbij of ver weg. Voor slachtoffers van oorlog of natuurgeweld.  Voor ‘ onze’ soldaten in Uruzgan. Voor vervolgde broeders en zusters. Voor de zending en projecten van het ‘werelddiaconaat’. Voor Israël, de vrede van Jeruzalem. Voor de eenheid van de kerken.
Allemaal goed, allemaal terecht. Gebed is nodig,  gebed ‘vermag’ veel. Ik denk dat de mensen gelijk hebben die stellen dat de malaise van de westerse kerk alles te maken heeft met het feit dat gebed er zo’n marginale rol speelt; ik las een uitspraak van een Chinese kerkleider die bij zijn vertrek na een bezoek aan de USA op de vraag wat hem het meest was opgevallen, antwoordde: “ Dat jullie zoveel voor elkaar krijgen zonder God nodig te hebben…”

Maar wat ik nog niet heb gezien  is een oproep om te bidden voor  de klimaattop in Kopenhagen (wel om op 13 december , als in deze stad een speciale kerkdienst eindigt,  de kerkklokken te luiden). Soms lijkt het of christenen die zich het afgelopen jaar het meest druk hebben gemaakt om op te komen voor de betrouwbaarheid van het scheppingsverhaal – over het ontstaan van de aarde - het minst betrokken zijn bij de toekomst  ervan.
Misschien heeft dat te maken met de wijdverspreide gedachte dat deze aardbol  bij de wederkomst van Christus niet meer nodig is en door vuur zal vergaan. Daar dat gaat het inderdaad in 2 Petrus 3, maar dan is het wel belangrijk dat hoofdstuk goed te lezen.
Petrus refereert  in dit hoofdstuk aan de zondvloed. Maar toen die voorbij was, kwam de oude aarde weer tevoorschijn, de wereld die God had gemaakt en waarvan Hij had gezien dat die goed, zelfs ‘zeer goed’ was. De aarde was nieuw, vernieuwd, want al het kwaad dat zich er had genesteld – inclusief de veroorzakers ervan – was er niet mee.
In de woorden van Petrus klinkt ook het allerlaatste hoofdstuk van ‘ons’ Oude Testament door, Maleachi 3. In vers 19 (4:1 in sommige vertalingen) gaat het ook over dit oordelende vuur. Maar aan het begin van het hoofdstuk, in 3: 1 en 2, blijkt dit het vuur van de zilversmid te zijn, die in het vuur alle onzuivere elementen wegbrandt om zuiver zilver over te houden. Zo zal het kennelijk gaan met de goede schepping van God, de aarde; die komt niet in de verbrandingsoven, bij het restafval, maar wordt door God gereinigd, gezuiverd en is dan helemaal nieuw.

Romeinen 8 spreekt over diezelfde aarde, die meegesleurd is in de val, de zondeval van een opstandige mensheid. Maar zoals er toekomst is voor hen die zich aan Gods genade toevertrouwen en daarmee Zijn kinderen worden, zo is er ook toekomst voor de aarde.  Ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt. En het bederf, het zuchten, het lijden van die goede schepping: het  zijn barensweeën: verschrikkelijk pijnlijk, maar niet zinloos: wat eruit voortkomt, is een nieuwe geboorte, een prachtig wonder.
Als Jezus naar de wereld komt als Redder, - het is Advent -  dan is dat kennelijk niet alleen om mensen, zielen te redden, dan is dat om zijn hele schepping te bevrijden, verlossen, redden.

Als gemeente van Jezus Christus mogen we in deze periode bidden voor Gods schepselen; ook dat ze achter de glitter van de bomen en de ballen zich zullen krijgen op de werkelijke betekenis van Kerst. Maar we mogen ook bidden voor Kopenhagen, én ons (milieu-)steentje bijdragen; misschien wel méér dan een steentje, méér dan het gewone. Omdat we weten dat het om Gods goede, ja Zijn zeer goede schepping gaat; omdat we niet (moeten) willen dat Hij straks onze rommel moet wegbranden. 

Meditatie in het kerkblad Hervormd Dordrecht, nr. 23, 4 december 2009