donderdag 8 december 2022

De Buitenwacht: dezelfde vragen, andere antwoorden

 




In een vorig nummer van dit kerkblad schreef Hans Berrevoets een artikel over De Buitenwacht. Ik ga graag in op zijn verzoek om mijn ervaringen daarmee te noteren.


De eerste keer dat ik over De Buitenwacht hoorde, was in de tijd dat ik nog in de stad Groningen woonde en werkte. Ik was daar evangelist (of: missionair werker),  ‘gestationeerd’ vanuit de IZB. Werkgebied waren een aantal ‘achterstandswijken’; voor wie de stad kent: de Oosterpark en Korrewegwijk.

Het was een periode waarin ‘oecumenicals’ (zeg maar: zij die zich thuis voelden bij het denken in de (Wereld-)raad van Kerken) en ‘evangelicals’ (degenen die zich verwant voelden met de Evangelische Alliantie) stevige debatten voerden; soms lijnrecht tegenover elkaar stonden. 

Zo gingen de wegen uiteen inzake de beoordeling van de andere religies. In mijn kast staat nog een boek met de titel No other Name?; dus met een vraagteken achter de woorden van Petrus dat er “onder de hemel geen andere naam aan de mensen [is] gegeven, waardoor wij moeten behouden worden” (Handelingen 4:12, NBG). Het grote wandkleed dat in De Buitenwacht hangt, laat zien hoe er daar over werd gedacht. Als ik die afbeelding goed interpreteer, zegt het dat alle wegen, alle godsdiensten uiteindelijk op dezelfde plaats uitkomen. 

Dat heeft ook gevolgen voor de manier waarop je je ‘missie’ formuleert en praktiseert. 

Gerrit Jan van der Kolm benadrukte meermaals dat “je pas een boodschap voor mensen hebt, als je eerst een boodschap áán mensen hebt”. Maar dat betekende voor hem niet dat De Buitenwacht, of hij persoonlijk, een boodschap zou hebben voor mensen; hij wilde juist de neiging tot het hebben en brengen van boodschappen tegengaan. 


Toen ik eind vorige eeuw zo ver was gevorderd met mijn (deeltijd-)studie dat ik een scriptie moest schrijven, besloot ik dat te doen over de kerk in kansarme of acherstandswijken. Ik beschreef vier projecten uit de beide ‘kampen’, daaronder ook De Buitenwacht. Onderdeel van dat onderzoek was een interview met Gerrit Jan van der Kolm. Ik herkende mij lang niet altijd zijn antwoorden (zoals de opvattingen hierboven genoemd). Maar veel vaker herkende ik mij wél in de vragen die hij stelde aan ‘de kerk’ en kerkmensen: “ze zijn vervreemd van de onderlaag van de maatschappij, ze laten de kansarme wijken in de steek en ze zijn vooral bezig met ‘overleven’ ’’. Zo was (en is?) het nog steeds niet ongebruikelijk om in wijken waaruit ‘onze mensen’ - de blanke middle-class kerkgangers - wegtrokken het kerkgebouw van de hand te doen en de predikantsplaats op te heffen. En volgens mij is dat nou juist níét de bedoeling van Hem die ons opdroeg alle volken tot zijn leerlingen te maken. 


De Buitenwacht is nog steeds volop actief. Maar de verbinding met de kerk is wel erg minimaal geworden. Behalve de glas-in-loodramen aan de voorkant van het gebouw en het eerder genoemde wandkleed herinnert weinig meer aan het feit dat het drie theologen waren die eertijds De Buitenwacht van de grond tilden.

Tegelijkertijd zijn er in de afgelopen decennia tal van initiatieven geweest van kerkelijke gemeenten die betrokken wilden zijn op hun buurt; het voorbeeld van De Buitenwacht heeft daar waarschijnlijk ook een rol in gespeeld. Toen de PKN ontstond, is er in ieder geval één heel verstandig besluit genomen: er werd meer bezuinigd op allerlei zaken dan nodig, om zodoende ruimte te maken voor nieuwe initiatieven. Daaronder ook de totstandkoming van pioniersplekken: projecten om met andere vormen mensen te bereiken dan er (nog) in de kerk kwamen en komen. Rond de Petruskapel kwam zo’n pioniersplek, Staartlicht. Hopelijk betekent dat niet alleen dat het gebouw intensiever wordt gebruikt, maar heeft het ook betekenis voor de wijkgemeente aldaar. Toen ik er vorige maand mocht voorgaan, heb ik het gehad over de opdracht voor Gods volk om vrede/bloei te zoeken voor de stad, maar deze keer vooral ook over de belofte die daaraan verbonden is: “Want als het goed gaat met Babel [de stad, de Staart], dan gaat het ook goed met jullie!” (Jeremia 29:6, BGT). 

En om nog een recenter voorbeeld te noemen: de Gereformeerde Gemeente in de Julianakerk gaat van haar pastorie een inloophuis maken! 


Wim Aanen


NB

De genoemde scriptie over Missionaire presentie in kansarme stadswijken  - waar de citaten in dit verhaal uitkomen - is digitaal gratis beschikbaar voor belangstellenden. Stuur daarvoor een mailtje naar j.w.aanen@solconmail.nl. 

Genieten van genoeg


Als schuldhulpmaatje kon ik al langer regelmatig meekijken naar de financiële situatie van stadsgenoten. Het laatste halfjaar komt ook vaak het budget van landgenoten tot ons via de media. Soms is die informatie schrijnend; de torenhoge gasprijzen en de inflatie zorgen ervoor dat mensen die altijd al heel goed op hun centen moesten letten, nu structureel geld tekort komen. Maar ook zij die zich eerder aardig konden redden, komen nu soms in de problemen. De stijgende vraag om hulp bij de  Voedselbank spreekt boekdelen. Sommige mensen  maken rigoureuze keuzes: iemand liet de gasaansluiting afsluiten zónder dat ze een alternatief had. Liever in de kou dan in de schulden, was haar argument.


Maar vaak valt me ook iets anders op: kennelijk zijn we heel veel zaken als ‘noodzakelijke levensbehoefte’ gaan beschouwen. En is het ook in deze tijd heel lastig dingen - al dan niet tijdelijk - te laten staan. Zo probeer ik aan mensen met een heel krap budget wel eens duidelijk te maken dat ze een flinke slag kunnen slaan door de (of: een) auto weg te doen, zeker als die alleen maar wordt gebruikt om naar de supermarkt te rijden en/of de kinderen naar school te brengen. Maar die suggestie is veelal ’vloeken in de kerk’. En een leven zonder Netflix schijnt ook heel lastig te zijn, net als een bestaan waarop je niet meer kunt hopen op een prijs van miljoenen in een loterij, zodat je wel móét doorgaan met loten kopen. De vraag is of christenen in dit soort dingen ‘geheel anders’ zijn. 


Genieten van genoeg is de titel van een boekje dat geschreven werd door de Albasserwaardse boerendochter Martine Vonk, die in 2019 - op nog maar 45-jarige leeftijd  -  overleed. Het was ook het motto van de christelijke  jongerenbeweging rond leefstijl, armoede en milieu Time to turn, waar ze vorm én leiding aan gaf. Martine wilde beide, genoeg én genieten, benadrukken. “Als je alleen maar bezig bent met ‘genoeg’ kun je namelijk heel zuur worden”, schrijft ze. 

De woorden komen allebei voor in 1 Timoteüs 6, het hoofdstuk over geld met daarin de beroemde woorden dat geldzucht de wortel van alle kwaad is. In vers 17 gaat het over “God, die ons rijkelijk van alles voorziet om ervan te genieten”. Zou het zo kunnen zijn dat met dat ‘alles’ datgene is bedoeld wat voor ons genoeg moet zijn (vers 8, NBG; waar we tevreden mee moeten zijn, NBV en HSV): voedsel en kleding. 

In een formuliergebed voor na de maaltijd baden of bidden we ook in deze trant. Eerst wordt God van harte bedankt voor ‘nooddruft en overvloed’ (waarbij dan weer de vraag speelt wat nooddruft is en wat overvloed), in het besef dat “menig mens eet brood der smarte” terwijl wij “mild en wèl gevoed” worden. Wat volgt is het gebed dat we niet aan vergankelijke dingen vast zullen zitten, maar alles doen wat God gebiedt. 

Het taalgebruik is sterk verouderd en ik heb mensen dit gebed horen bidden terwijl ik me afvroeg: Verstaat gij wat gij bidt?. Maar het lijkt me de moeite waard in ieder geval de strekking ervan te behouden of ons weer eigen te maken. Om in ons dankgebed ook te belijden dat het niet vanzelfsprekend is dat we in ons land bijna allemaal nog beschikken over ‘bad, brood en bed’ (en vaak over veel méér), terwijl heel veel anderen op deze aardbol dat missen. Dus uitspreken dat veel van wat aan velen van ons wordt geschonken overvloed is. En dat we daarna dan ook bidden of God ons ervoor wil bewaren dat we anders met ons bezit omgaan dan Hij bedoelde. Door genoeg te hebben aan genoeg. Én daar dan van te genieten. 



(Beluister het kinderlied Genieten van genoeg van Elly Zuiderveld, https://www.youtube.com/watch?v=iShXKcQdQzY )

woensdag 7 december 2022

Een behouden aankomst, géén kalme reis

Het NBG-bijbelleesrooster vermeldde voor de dagen rond Pasen ook lezingen uit Jeremia. Uitermate boeiende hoofdstukken. Op het gevaar af dat deze PS teveel op (nog) een meditatie gaat lijken, of op een bijbelstudie, wil ik er het er over hebben. Want het heeft naar mijn bescheiden mening heel veel te maken met de tijd waarin we leven, en die we tegemoet gaan. 

 Jeremia moet het tweestammenrijk duidelijk maken dat de maat vol is: ook zij zullen in ballingschap worden gevoerd. Met daarbij het advies zich daarbij neer te leggen (27:12). 
 In het volgend hoofdstuk lezen we dan over twee profeten die dat beiden niet ontkennen, maar er wel een verschillende conclusie aan verbinden: Chananja stelt het volk gerust met het bericht dat de ballingschap na twee jaar weer voorbij zal zijn, Jeremia is de zwartkijker die duidelijk maakt dat de ‘straftijd’ van 70 jaar echt helemaal uitgediend moet worden. 
 Het is niet eenvoudig voor het volk om te weten wie de ware profeet is: beiden spreken profetentaal: “dit zegt de HEER…”. En de boodschap van Jechonja is ook heel bijbels: God is met ons, Hij neemt het op voor Zijn volk. Maar dit is een oude preek die hij nu een-op-een toepast in een veranderde situatie. En dan wordt zo’n ‘ware’ profetie ineens zomaar een valse. 
In hoofdstuk 29:11b staat het zeer geliefde bijbelvers waarin God tegen zijn volk zegt: “Ik heb jullie geluk (shalom) voor ogen, niet jullie ongeluk: ik zal je een hoopvolle toekomst geven.” Een geweldige belofte, maar wel een die we ook in z’n verband moeten lezen: gericht aan een volk dat nog een lange, lange periode van vreemdelingschap tegemoet gaat, ver weg van het Beloofde Land, en dus ook van de tempel. In de woorden van de oude christelijke tegeltjeswijsheid: God belooft zijn volk niet een kalme reis, wél een behouden aankomst. 

 Nu zijn wij Israel niet, en Poetin is niet koning van Babylonië. Maar als we ons de belofte toe-eigenen, moeten we dat ook met de context doen. En misschien betekent dat vandaag wel dat niet de ‘juichende profeten’ gelijk krijgen die ons toeroepen dat we na twee jaar corona weer teruggaan naar het oude normaal, maar dat zij de valse profeten blijken te zijn. Het gaat te ver om de ‘duiders’ van de oorlog in Oekraïne het etiket ‘ware profeten’ op te plakken, maar misschien hebben zij wel méér gelijk dan wij graag willen als ze uitleggen dat er iets fundamenteel veranderd is nu er oorlog is in Europa, en we dus niet zomaar terug zullen gaan naar de situatie van voorheen. Ook als we Nederland niks gaan merken van een gewapende strijd, dan nog heeft het gevolgen; in ieder geval voor onze portemonnee. Dat betekent voor de ‘arme kant’ dat boodschappen doen en stoken nog problematischer wordt, voor de meer welgestelden dat niet alles meer kan wat voorheen wel kon. Drie keer per jaar op vakantie naar een zonnig oord, bijvoorbeeld. 

 Tot de context van de belofte hierboven behoort ook de bekende opdracht in 29:4-7. Het volk moet niet de jaren van de ballingschap ‘uitzitten’ of ‘uitdienen’, maar actief burger zijn in, en bidden én zich inzetten voor haar shalom (voorspoed, bloei, welvaart en ‘dat het goed gaat met de stad’). Of het goed gaat met Gods volk, lijkt daarvan zelfs afhankelijk te zijn: … want de shalom van de stad is ook jullie shalom. We weten niet hoe de reis eruit gaat zien, de komende jaren (of decennia); wél dat ons een behouden aankomst is beloofd. Én we weten wat ons te doen staat.