dinsdag 15 mei 2018

Andere talen en culturen ontmoeten: het kan ook zonder vliegtuig




De luchtvaart is volgens Bart Markerink een zegen (ND 8 mei). Op alle argumenten die hij daarvoor aanvoert is volgens mij het nodige af te dingen, maar ik wil me beperken tot de eerstgenoemde ‘zegen’. Hoewel ik mij zelf niet of nauwelijks per vliegmachien verplaats, meen ik toch wat vraagtekens te kunnen zetten bij de verbindende kracht van het vliegverkeer. Brengt vliegverkeer inderdaad mensen uit verschillende volkeren en culturen bij elkaar? En zijn er gaan andere en betere - goedkopere, milieuvriendelijkere en minder tijdrovende - manieren om dat doel te bereiken?

Er zijn ongetwijfeld mensen die op reis gaan om andere volkeren en culturen beter te leren kennen. Ze nemen daar dan de tijd voor en kiezen voor een reisbureau dat die ontmoeting met andere volkeren ook nadrukkelijk beoogt  en mogelijk maakt (of gaan op eigen houtje). Ze overnachten ook niet in een 4- of 5 sterrenhotel, maar ‘bij mensen thuis’. 
Maar als ik het goed begrijp, stappen de meeste mensen in een vliegtuig om even bij te kleuren aan een ver strand, in een paar dagen de hoogtepunten van een verre stad te zien of om een paar weken door te brengen op een camping of in een resort met voornamelijk of uitsluitend gasten uit hun eigen cultuur. Natuurlijk ontmoeten ze dan wel vertegenwoordigers uit de plaatselijke bevolking; die brengen hun drankjes en eten, of maken hun kamer en wc schoon. En voor zover er dan ontmoetingen zijn met de plaatselijk bevolking, krijgt dat heel makkelijk het karakter van aapjes kijken.

Maar wie zich wil verbinden met andere volkeren en culturen, heeft daarvoor nog veel andere manieren. Kijk bijvoorbeeld eerst eens rond in eigen dorp, wijk of stad. Grote kans dat daar minimaal één inwoner is uit zo’n ander volk of cultuur. Zelf woon ik tussen een groep Polen aan de ene kant en Turkse gezinnen aan de andere. In mijn wijk leven mensen uit nog veel meer landen en culturen. Voor wie dat niet geldt, is er altijd de mogelijkheid in een wat minder bleke wijk te gaan wonen en/of zich te  melden als vrijwilliger bij een azc of Vluchtelingenwerk. 

Wie toch liever mensen uit andere volkeren en culturen in hun eigen omgeving ontmoet, is mijn advies: ga toch fietsen. Op europafietsers.nl staan veel tochten die je in alle hoeken van Europa brengen (veelal kun je die vanaf de eigen voordeur beginnen, anders zijn er waarschijnlijk wel treinen waarin de fiets mee mag). Er zijn ook heel veel mogelijkheden om fietstochten buiten Europa te maken; helaas zit daar dan meestal weer een vervuilende vliegreis aan vast (dus doe het dan niet ieder jaar twee of drie weken, maar bijvoorbeeld éénmaal in de vijf jaar voor twee of drie maanden; dan heb je waarschijnlijk een volk en cultuur écht ontmoet).  
Fietsvakanties: het is en blijft wel de manier om verbonden te worden met mensen uit andere volkeren en culturen: je ontmoet autochtonen aan wie je de weg vraagt, die je wat fruit verkopen uit hun winkeltje of stalletje. die onderdak voor je hebben of die zomaar een praatje willen maken. 

In aanloop naar Pinksteren nog een laatste advies: stap eens een kerkdienst binnen van mensen uit een andere cultuur. Want de Geest spreekt alle talen, en doet ons elkaar verstaan. 

In iets gewijzigde vorm geplaatst op de opiniepagina van het Nederlands Dagblad dd. 13 mei 2018 onder de titel Vliegen voor cultuur hoeft niet 

De uitvaart: het kan ook anders



In Gulliver van Goede Vrijdag j.l. (ND 30/3, p. 3) schrijft Arthur Alderliesten over de rouwdienst voor zijn oom met slechts ‘enkel tientallen grijze hoofden’. Mijn ervaring is dat het ook anders kan. Negatiever, soms. Dan komt een kerkelijke gemeente er middels een advertentie in een huis-aan-huis krant of via de aan GBA-gekoppelde  digitale kaartenbak achter dat een betrokken gemeentelid overleden is en inmiddels ‘in besloten kring begraven’ (of gecremeerd). De niet-betrokken nabestaanden hebben het niet de moeite gevonden de kerkelijke gemeente waar de overledene bij hoorde in te lichten, laat staan die bij de uitvaart te betrekken. Of ze wisten die gemeente niet te bereiken; dat komt ook nog voor.
Maar het kan ook positiever dan Alderliesten schetst. Dat maakte ik mee in het dorp in de Alblasserwaard waar ik ben geboren en opgegroeid en waar mijn moeder in 2013 werd begraven. 

Ze overleed in de zomer van 2013 op 88-jarige leeftijd. Daarvan was ze 17 jaar getrouwd en 44 jaar weduwe geweest. Toen haar dementie (te) problematisch werd, verhuisde ze naar de afdeling kleinschalig wonen van een verpleeghuis, twee dorpen verderop. De eerste jaren werd ze op zondagmorgen nog opgehaald voor de kerkdienst, maar de laatste jaren van haar leven kon dat niet meer. 
Na haar overlijden werd ze opgebaard in het huis van haar jongste zoon, het huis waar ze nog lange tijd had gewoond; aanvankelijk met 7 kinderen tussen de 1 1/2 en 16 jaar, én haar schoonvader. 
We besloten als kinderen de mensen die daar gebruik van wilden maken royaal de tijd te geven langs te komen  in die woning: zowel op vrijdagavond als zaterdag overdag. 
Het werden gouden tijden, op het gezellige af. Niet alleen familieleden, niet alleen mensen uit haar eigen kerk, maar het halve dorp kwam langs. En omdat er geen lange rijen stonden te wachten, was er alle tijd om herinneringen op te halen. 

Op de maandag erna werd - om in de bijbelse, ook door Alderliesten gebruikte, terminologie te blijven - haar lichaam gezaaid, in afwachting van het grote moment dat de bazuin klinkt en haar vergankelijke lichaam zal worden opgewekt in onvergankelijkheid. Het kerkje waar de dankdienst voor haar leven word gehouden, zat vol. Opnieuw: met familieleden, met mensen uit haar eigen kerk, maar ook met andere dorpsgenoten. We hebben de dienst afgesloten op de - pal naast de kerk gelegen - begraafplaats: na het dankgebed en de voorbeden zaaiden we daar het lichaam, en zongen het slotlied van de dienst: U zij de glorie. 

De uitvaart was dus niet op zondag. Eerlijk gezegd hebben we er als kinderen niet eens over nagedacht of dat zou kunnen. Waarschijnlijk is de verplichte aanwezigheid van een ambtenaar van de burgerlijke gemeente al een obstakel. Maar ik ben het wel helemaal met Arthur Alderliesten eens dat ook de begrafenis een zaak van de gemeenschap kan en mag zijn. 
Inderdaad, net als vreugdevolle gebeurtenissen. Een kerkenraad zou moeten weigeren om een huwelijksdienst in de loop van de middag te laten plaatsvinden, als heel veel leden van de gemeente op hun werk worden verwacht. Als men niet kiest voor een inzegening tijdens de reguliere samenkomst van de gemeente op zondagmorgen, zou het toch op z’n minst op een moment moeten zijn dat iedereen er ook bij kan zijn. En laat het aankomend bruidspaar dan niet op de kaart aangeven dat er eerst een dienst is en daarna - om zo en zo laat, in dat gebouw  - een feest, maar laat het aangeven dat het feest begint als de trouwdienst aanvangt. 
’s Avonds en op zondag begraven levert dan weer andere problemen op, maar misschien is de zaterdag een goed alternatief. 
Het kan ook anders dan het bij oom Alderliesten toeging. Op het dorp waar mijn moeder werd begraven functioneert in ieder geval de gemeenschap nog volop. En ik hoop en vermoed dat het voor meer plaatsen geldt. Nabestaanden hebben dit maar heel beperkt in de hand. Maar het lijkt me de moeite waard als kerkenraden ook in dit opzicht nadenken over de vraag hoe men de gemeenschap vorm wil geven.


Geplaatst op de opiniepagina van het Nederlands Dagblad dd. 9 april 2018 onder de titel Rouw en trouw met elkaar.