zondag 28 juli 2019

…. inzonderheid de huisgenoten des geloofs ….


“Mag de kerkgemeenschap mij naar de voedselbank laten gaan?” Die vraag stelt mw. Tiny Kramer - woonplaats en leeftijd onbekend, alleenstaand, en in haar eigen woorden een “onder aan de samenleving bungelend kerklid” - in een ingezonden stuk in het Nederlands Dagblad van 5 juli j.l. Een spannende vraag, wat mij betreft, waar ik ook geen kant en klaar antwoord op heb, maar waar ik toch even met u over na wil denken. 
Wat in ieder geval verheugend is, is dat mw. Kramer nog steeds meelevend lid is van haar kerk. Heel vaak drijven gemeenteleden die met armoede te maken krijgen, weg omdat ze niet meer echt mee kunnen doen in hun - veelal blanke middle-class - kerk.

Mw. Kramer refereert in haar bijdrage aan de gemeente in Jeruzalem. Net na Pinksteren wordt daarover vermeld dat de leden “alles gemeenschappelijk” hadden; ze  “verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst onder degenen die iets nodig hadden” (Handelingen 2:44, 45; zie ook 4:32-36). Dat gaat nog een paar stapjes verder dan in de kerk voedsel inzamelen voor de Voedselbank, en/of collecteren voor Present en SchuldldHulpMaatje. 
De kerk van mw. Kramer zamelt ook voedsel in, maar het feit dat zij nochtans wekelijks 12 kilometer moet fietsen om haar pakket op te halen, roept bij haar vragen op. 
In het vervolg van haar verhaal gaat het dan nog over ongezond eten en afgekeurde groenten en fruit. Daar reageerden in de dagen erna weer de nodige Voedselbank-vrijwilligers op, die betoogden dat de organisatie heel goed werk doet, en ook ‘van de geef’ leeft.  Daar hebben ze helemaal gelijk in, maar daarmee is de hoofdvraag van mw. Kramer niet beantwoord. 

Stel dat een kerkelijke gemeente anders wil helpen dan via de omweg van de Voedselbank. Dan zitten daar nogal wat haken en ogen aan. De kerk mag wel een rekening voor een nieuwe bril, de tandarts of een wasmachine betalen, maar als ze een bijdrage geeft voor de huishoudpot, dan moet het gemeentelid dat melden als hij of zij een bijstandsuitkering heeft. De Sociale Dienst is dan verplicht de ontvangen bijdrage in te houden op de uitkering; de kerk subsidieert in zo’n geval feitelijk alleen de overheid. En als iemand schulden heeft en in een schuldhulptraject zit, dan is iedere cent die hij of zij méér binnen krijgt dan het minimale  - 90% van de bijstandsnorm, in het gunstigste geval net genoeg voor bad, brood en bed - drie jaar lang voor de schuldeisers. Er is zelfs nog wel eens sprake van geweest dat de overheid een pakket van de Voedselbank ook als inkomen zou gaan rekenen, maar zover is ze gelukkig nooit gezonken. 

Maar moet de kerk dan anders omgaan met haar leden dan met ‘buitenstaanders’? Paulus lijkt dat wel voor te schrijven; hij roept op het goede te doen voor iedereen, maar vooral voor de geloofsgenoten (‘inzonderheid de huisgenoten des geloofs’, Galaten 6:10). In de praktijk werkt het ook wel vaak zo, is mijn ervaring; voor een betrokken lid van de kerk is de weg naar de Diaconie veelal wat korter. Als er hulp gevraagd wordt tenminste, want de drempel om die weg op te gaan is waarschijnlijk weer stukker hoger. Niet iedereen heeft, als mw. Kramer, de moed op een gemeenteavond te vertellen dat zij of hij aangewezen is op de voedselbnak. 

Het is een beetje een flauw, maar ik had u van tevoren gewaarschuwd: ik weet ook niet precies hoe het moet Wel, dat binnenlands en binnenstedelijke diaconaat nog steeds hard nodig is, en dat we misschien toch die woorden uit Handelingen 2 en 4 nog een een keer diep op ons in laten werken. 

Geplaatst in Kerk op Dordt jaargang 10,  nummer 15  d.d. 26 juli 2019