Tussen alle terugblikken en lijstjes die in de laatste week van 2020 langskwamen in de media bevond zich ook de ‘Sorrylijst’: een overzicht van - min of meer - geruchtmakende excuses voor gemaakte fouten. Daaronder minister Grappernaus over zijn huwelijksdag, BN-er Famke Louise over de uitspraak dat ze niet langer meedeed aan het opvolgen van de coronaregels en de koning over zijn 1-daagse vakantie in Griekenland. Maar op de lijst staan ook grotere dingen, excuses namens ons allemaal: dezelfde koning over onze rol als kolonisator in Indonesië en ‘de kerk’ over de passieve houding ten aanzien van de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. (Wie zich afvraagt of dat wel kan, schuld belijden voor iets wat gebeurde in een tijd dat je zelf nog niet geboren was, doet er goed aan na te lezen hoe Daniel, zelf een voorbeeld van oprechte vroomheid en toewijding aan God, schuld beleed voor de afval van het volk; zie Dan. 9).
Schuld belijden, excuses aanbieden - beter: vergeving vragen - over fouten die in het verleden zijn gemaakt, is belangrijk. Maar nóg belangrijker lijkt het me om na te denken over de vraag welke dingen we nu doen - of laten gebeuren - waarvoor we later schuld moeten belijden, sorry moeten zeggen. Twee voorbeelden.
Linda Polman schreef een boek met de titel Niemand wil ze hebben. Die titel is gebaseerd op een triomfantelijke kop in een Duitse krant in juli 1938. In het Franse kuuroord Evian werd een internationale conferentie gehouden over de vraag wat men aan moest met het grote aantal joden dat weg wilde uit nazi-Duitsland. Dit was dus de conclusie: Keiner will sie haben. Joden op de vlucht zijn nergens welkom.
In haar boek laat Linda Polman zien dat de argumenten die destijds werden gebruikt om joden te weren precies dezelfde zijn als nu worden aangevoerd om duizenden vluchtelingen aan de randen van Europa (Moria op Lesbos is maar één van de vele kampen) én in de rest van de wereld te laten creperen: gevaar voor de nationale veiligheid, de vluchtelingen hebben andere normen en waarden, ze pikken ‘onze’ banen in, enzovoort. Op 4 mei j.l. werden in Amsterdam twee indrukwekkende toespraken gehouden, maar toen het later in het jaar over de kinderen van Lesbos ging, was het besluit toch dat we ze niet wilden hebben.
Het tweede voorbeeld is de slavernij. Mede door de Black lives matter-protesten is in het afgelopen jaar bij velen het besef doorgedrongen dat er alle reden is ‘sorry’ te zeggen tegen de nakomelingen van 'tot slaaf gemaakten'. En om na te denken over de vraag of er nog wat recht gezet moet worden. Op de Amsterdamse grachtengordel, maar bijvoorbeeld ook in Vlissingen, zijn prachtige panden gebouwd met geld dat is verdiend met de slavenhandel. We beschouwen dat nu als een grof schandaal, maar ondertussen is er wereldwijd nog steeds sprake van slavernij, en het is een hele kunst om er niet ook van te profiteren.
In het materiaal voor de Micha-zondag van afgelopen jaar, met slavernij als thema, stond ook een schuldbelijdenis. Daarin wordt - met de wat vlakke woorden ‘het spijt me’ - vergeving gevraagd voor de pakjesbezorger die geen tijd meer heeft voor zijn gezin, de arbeidsmigrant die met zestien anderen in een flatje is gepropt, het kind dat de coltan uit mijn smartphone opgroef, de moeder die om middernacht mijn t-shirt naaide, de vader die mijn koffiebonen plukte en al een jaar niet naar huis mag en de arbeider die het gif inademde van de verf op ons speelgoed. Wie geen slaven in dienst heeft, mag zijn vinger opsteken.
Wie zijn overtredingen (…) belijdt én nalaat, zal barmhartigheid verkrijgen (Spreuken 28:13).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten