donderdag 11 december 2014

Waartoe is de kerk op aarde?



’Als het zo doorgaat met de leegloop’, zei een spreker op de vergadering van de classis, ’is de kerk over een jaar of twintig verdwenen’. Waarop de gebruikelijke reactie volgde: ’Nee hoor, dat kan niet: God houdt Zijn Kerk in stand’.

Nu geloof ik dat ook: de nieuwe Bijbel in gewone taal vertaalt de woorden van Jezus aan het slot van Matteüs 16:18 zo: ’Mijn kerk zal er zijn zolang deze wereld bestaat’. En toch heb ik het idee dat ik daar andere gedachten bij heb dan de opponent van de inleider op de classis. Want met deze belofte zei Jezus niets over het behoud van kerkgebouwen (die had de kerk ook niet in de eerste vier eeuwen van haar bestaan), orgels (die kwamen nog ruim 1.000 jaar later) en predikantsplaatsen (de arbeidsvoorwaarden die Jezus Zijn dienstknechten aanbood waren niet rooskleurig, om het voorzichtig te zeggen). En Jezus zegt ook niks over de delen van de wereld waar zijn kerk wél, en waar die níét vertegenwoordigd zal zijn; in Klein Azië, het huidige Turkije, is weinig of niets teug te vinden is van de zegenrijke arbeid die Paulus c.s. er mochten verrichten.

Dat klinkt allemaal nogal pessimistisch. Toch ben ik dat niet. Want terwijl er overal in ons land kerkgebouwen worden gesloten en predikantsplaatsen opgeheven, gebeuren er ook nieuwe dingen. Amsterdam wordt daarbij vaak als lichtend voorbeeld genoemd, maar laten we wat dichter bij huis blijven: in Dordrecht.

•De Gereformeerde Kerk - vrijgemaakt, die haar ’gewone’ diensten houdt in de Kandelaarkerk in Stadspolders, is al een aantal jaren missionair actief op de Staart. Vanaf eind november beschikt de gemeente daar over een eigen onderkomen (Maasstraat 29) en daarin worden tweewekelijkse laagdrempelige samenkomsten gehouden rondom een lunch;
 •De Kerk van de Nazarener zet niet alleen regelmatig de deuren van het souterrain van de Staphanuskerk open voor de buurt - waartoe ook de ’beruchte’ Colijnstraat behoort -  maar is ook een dochtergemeente begonnen in Reeland. In de voormalige Ambachtschool aan de Reeweg-Oost  zijn sinds begin dit jaar wekelijks laagdrempelige samenkomsten, maar de dochtergemeente  zoekt ook naar andere wegen om kerk in en voor de buurt te zijn;
 •de voormalige Bonifatiuskerk aan de Wijnstraat fungeerde enkele decennia als poptempel, maar is nu weer een ’huis van God’, onder de naam Bonfire wordt in woord en daad het evangelie doorgegeven, vooral gericht op jongeren;
 •Koffie Met in de Grotekerksbuurt moest even stoppen, maar maakt nieuwe plannen om in de Dordtse binnenstad het het goede nieuws van Gods Koninkrijk uit te dragen (om te beginnen tijdens de Kerstmarkt);
 •en over de laagdrempelige samenkomsten rondom een lunch in Krispijn en - sinds eind vorige maand - Wielwijk kunt u regelmatig lezen in dit blad, onder de wijkberichten van Krispijn en de Andreaskerk.

Misschien is het vanwege het besef dat ’de kerk die niet werft, sterft’. Misschien is het omdat er (opnieuw) het besef is doorgedrongen dat de kerk dáártoe op aarde is: om uit te gaan en het grote nieuws van Gods Koninkrijk te verkondigen (1 Petrus 2:9). Ze is er níet - en zeker niet in de eerste plaats - om haar eigen bestaan veilig te stellen, om de boel bij elkaar te houden, ze is niet een historische vereniging of een verlengstuk van Monumentenzorg; ze is er (vooral) ten behoeve van haar niet-leden. En zolang ze dat als haar prioriteit beschouwt, is er toekomt voor die kerk. Wellicht niet in grote, dure eigen gebouwen, maar in buurthuizen, woonkamers, gehuurde zaaltjes, desnoods in kraakpanden of de open lucht. Wellicht ook wel niet met academisch geschoolde voorgangers - of wel, maar dan een die de kost verdient met het maken van tenten.

Geplaatst  in Kerk op Dordt jaargang 24, nummer 24  d.d. 12 december 2014.

woensdag 28 mei 2014

Wat is er mis met de moerassen en de poelen?

Alleen de moerassen en de poelen worden niet zoet, 
die blijven vol staan met zout water. (Ezechiël 47:11)





Ezechiël 47 is een prachtig beeld van Pinksteren. Als er water uit het heiligdom komt, brengt dat leven en overvloed in het woestijngebied rond de Dode Zee: bomen die maar liefst twaalf keer per jaar een nieuwe oogst  aan gezond voedsel voortbrengen, én natuurlijke geneesmiddelen; een zee - die eerst dood  was - vol vis: net zoveel soorten als in de Grote (lees: Middellandse) Zee. Er komt leven, er komt overvloed in een gebied in een woestijn en in een Dode Zee. 

Maar dan, tussen al dat moois, de mededeling over de moerassen en de poelen. Die zijn kennelijk niet verbonden met de stroom van levend water en blijven zout; dat betekent:  doods, onleefbaar. Als Ezechiël 47 een beeld is van Pinksteren - en Johannes 7:37-39 wijst daarop - dan gaat vers 11 over de mogelijkheid en het risico dat je daar vlak bij kunt zijn, maar toch het feest misloopt. 

Paulus vermaant de gemeente in Efeze om de Heilige Geest niet te bedroeven (4:30); blijkens de context doe je dat door een slordige en ongehoorzame levenswandel. En de gemeente in Tessalonica krijgt te horen dat zij de Geest niet mag uitdoven (1 Th. 5:19). Daar gaat het eveneens over de levenswandel van de gemeente, maar óók over het negeren, verachten van één van de gaven, charismata, van de Heilige Geest, de profetie. Jezus biedt het levende water aan aan ’wie dorst heeft’ (Johannes 7:37). Daar kan het dus kennelijk ook aan liggen: dat we helemaal niet zo’n behoefte hebben aan (méér van) de Heilige Geest.

Met Pinksteren deelt God heel royaal uit: stromen van zegen, van levend water. Aan ons de roeping ons uit te strekken naar dat water en te vermijden wat in de weg staat om het te ontvangen. Opdat we delen in, en leven uit de volheid van Gods Geest. Én een bron worden voor een dorstige en ’doodse’ wereld. 

Geplaatst  in Kerk op Dordt jaargang 5, nummer 12  d.d. 6 juni 2014.


zaterdag 26 april 2014

Obediëren

Vraag Zal de gemeente van Jezus Christus op of rond nationale feestdagen ook het volkslied zingen in (of direct na) de eredienst.

Antwoord Dat behoort tot de middelmatige dingen en het staat de gemeente dus vrij het wel of niet te doen. 

Ik begreep dat er nog over gediscussieerd is, maar in het nieuwe Liedboek zijn uiteindelijk weer alle 15 coupletten van het Wilhelmus opgenomen (lied 708), zoals dat eerder gebeurde in het ’oude’  (lied 411) en de ’hervormde bundel’ van 1938 (Gezang 301). In de 119 gezangen van de Gereformeerde Kerken (uit 1962) werden als laatste gezang alleen de coupletten 1, 6 en 14 opgenomen. Maar de opvatting dat het in ieder geval mogelijk moet zijn het Wilhelmus aan te heffen, gaf kennelijk steeds de doorslag; ook al zijn 13 van de 15 coupletten waarschijnlijk uiterst zelden of nooit gezongen. 
Nu ben ik zelf, vrees, ik, wat minder ’God, Nederland en Oranje’ dan ik volgens sommigen zou moeten zijn. Niet dat ik zo nodig een president hoef; daarmee ben je vaak verder van huis dan met een  koning die goed functioneert. Maar om Blauw bloed en vergelijkbare programma’s  zap ik altijd zorgvuldig heen. Ik verwonder me ook nogal over het feit dat uitgerekend in kringen waar wordt gezongen op prinsen geen betrouwen te stellen men nochtans van de eigen prinsen (en koning) geen kwaad wil weten. Hoewel: recent las ik wel  een kritische beschouwing over het gedrag van onze koning op de Dag des Heren tijdens de Olympische Winterspelen in Sotsji.

Maar goed, het Wilhelmus dus. In het eerste couplet staan dingen die ik niet of nauwelijks door m’n strot krijg. Dat je flink ingelezen moet zijn in de vaderlandse geschiedenis om te begrijpen waar je  ’duitse bloed’ vandaan komt en waarom je de koning van Hispanje altijd hebt geëerd, of dat in ieder geval had moeten doen, is één ding. Maar om te beloven dat je het vaderland altijd trouw zult blijven, ’tot in den dood’, is volgens mij niet alleen levensgevaarlijk maar ook niet echt christelijk.  Voor de bewijzen hoeft u niet verder te kijken dan ons eigen Europa en de afgelopen eeuw met z’n twee wereldoorlogen. Wie zijn leven inzet om de tirannie te verdrijven, om te vechten voor de vrijheid, om zijn of haar naaste te beschermen, verdient ons diepe respect, maar dat is iets anders dan blind de strijd aangaan voor Koningin en Vaderland. 

Maar wat doen we dan met het Wilhelmus? Alleen vers 6 zingen zou een optie zijn; dat is een prachtige geloofsbelijdenis. Maar soms kun je niet onder het 1e vers uit. Vorig jaar heb ik daar wat op gevonden: vers 15, als tegenhanger van vers 1. In dat vers gaat het ook om een belijdenis: dat je ’te genen tijde de koning hebt veracht’. Maar dan volgt er een komma en een voorbehoud, en daarin staat dat moeilijke woord dat boven deze PS staat: obediëren. Hoewel: zo moeilijk is het nu ook weer niet als je weet dat het precies hetzelfde betekent  als het engelse ’to obey’: gehoorzamen. 

Wie bij het ’den vaderland getrouwe blijf ik tot in den dood’ het voorbehoud maakt dan daar één uitzondering op is - namelijk: dat zij of hij God méér gehoorzaam moet en zal zijn dan de mensen, zelfs dan de koning - blijft in de lijn van de apostelen. Die riepen op de overheid te gehoorzamen en daaraan trouw belasting te betalen - en dan hadden ze het n.b. over de Romeinse bezetter -  behalve wanneer ze daarmee ongehoorzaam zouden zijn aan God (Handelingen 4:19).  Toch maar goed dat voor het héle Wilhelmus is gekozen!

Geplaatst  in Kerk op Dordt jaargang 5, nummer 9  d.d. 25 april 2014, p. 32

vrijdag 14 februari 2014

Sacramentsbevoegdheid

Een uitermate verheugend bericht in Tijding, het ledenblad van de IZB: op zondag 10 november 2013 zijn in BOEI 90, de pioniersplek van deze organisatie en de landelijke kerk in Wateringse Veld (Den Haag) zeven mensen gedoopt, volwassenen en kinderen. In de afgelopen zes jaren is er een geloofsgemeenschap ontstaan en nu was dus de eerste doopdienst. Dat is het grootste nieuws: in een land waar de ene na de andere kerk wordt gesloten ontstond een nieuwe geloofsgemeenschap en  kwamen mensen tot geloof.
Maar  verheugend is ook het feit dat de zeven werden gedoopt door de ‘missionaire pionier‘ van deze nieuwe gemeente,  en dus niet door een dominee. Arjen ten Brinke is de eerste kerkelijk werker aan wie officieel sacramentsbevoegdheid is verleend op grond van ordinantie 2-18 van de kerkorde, over ‘gemeenten in bijzondere missionaire, diaconale en pastorale omstandigheden’.

Het gebeuren roept herinneringen op aan de ‘strijd’ die we in 2005 en 2006 in Hervormd Krispijn voerden met het moderamen  van de synode. Ondergetekende  was toen nog geen predikant (omdat de ‘predikantsplaats’ was opgeheven) en toen de nieuwe kerkorde kwam, zagen we in dezelfde ord. 2-18 een mogelijkheid om niet voor iedere bijzondere dienst (doop, Avondmaal, bevestiging ambtsdragers) aangewezen te zijn op een echte dominee. De classis kon die bevoegdheid verlenen nadat een speciale commissie van de landelijke kerk had beoordeeld of we aan de criteria voldeden. Toen die commissie er nog helemaal niet bleek te zijn, heeft de classis de moed gehad dan maar zo toestemming te verlenen. Dus eigenlijk waren we in Krispijn het Wateringse Veld al een flink aantal jaren voor.

Maar wat mij toen bezig hield, liever gezegd:  ergerde, doet dat nog steeds: het feit dat er allerlei argumenten worden aangevoerd om uit te leggen waarom we de dingen in de kerk doen zoals we ze doen, zonder dat daarin de bijbelse gegevens een (belangrijke) rol  spelen. Dat is raar, voor een kerk die hoog opgeeft van het sola scriptura, de Schrift alleen.  Leest u het Nieuwe Testament er eens op na: Jezus liet het dopen aan zijn leerlingen over (Johannes 4:1) en  Paulus kan zich maar een paar namen herinneren van mensen die hij zelf had gedoopt (1 Kor. 1:14-17). En je kunt je toch ook niet voorstellen dat de twaalf apostelen na Pinksteren van huis naar huis renden om daar voor 3 resp. 5.000 mensen het brood te breken (Handelingen 2:46).

Een evangelisch voorganger vertelde dat er in zijn gemeente werd geklaagd dat  het Avondmaal zo weinig werd gevierd. “Dan doe je dat toch gewoon in je huiskring”, was zijn reactie. In ‘onze’ kerk geldt de eenheid van woord en sacrament als belangrijk motief om alleen mensen die (mogen) preken de sacramenten te laten bedienen. Maar dat geldt dan – uitermate inconsequent - weer niet voor iedere bevoegde prediker, alleen voor hen die bevestigd zijn tot predikant.  En dan denk ik toch dat men er in de evangelische gemeente wat zuiverder mee omgaat. Men wijst mensen aan om een groep gemeenteleden te onderwijzen in de Schriften, hen op te bouwen in het geloof, en geeft hen dus óók de ruimte om met hen het Avondmaal te vieren.

Natuurlijk kan ik me ook wat voorstellen bij de angst voor ‘wildgroei’.  Maar een  presbyteriale   kerk – waarin niet de bisschop maar de presbyters, de oudsten of ouderlingen de gemeente besturen – zou een kerkenraad ook gewoon kunnen toestaan om een godvruchtige ouderling uit haar midden de sacramenten te laten bedienen. 

Geplaatst  in Kerk op Dordt jaargang 5, nummer 4 d.d. 14 februari, p. 32

=========================================================


Onderstaande open brief stuurde ik begin 2006 aan de synode; hij werd gepubliceerd in Woord & Dienst van 18 maart 2006  (jaargang 55, nummer 6) onder de titel Voor iedere oplossing een probleem.
  

OPEN BRIEF AAN DE PKN-SYNODE 

Het is maar goed dat de discipelen, toen Jezus hen riep om Hem te volgen, geen toestemming van de kerkenraad nodig hadden   (Rikkert Zuiderveld)  ….. of van de classis, of van de synode (wa).


Geachte leden van de synode, waarde zusters en broeders,
Omdat mijn brieven aan u bij het moderamen en zijn jurist blijven steken, wend ik me  langs deze weg tot u. De gang van zaken in de kerk verontrust me namelijk zeer – en dan heb ik het voor de verandering eens niet over het homohuwelijk, over de Konkordie van Leuenberg en zelfs niet over de processen die u voert met de Hersteld (Nederlandse) Hervormden. Het gaat mij om de vraag in hoeverre uw vergadering in staat en bereid is het werk op het ‘grondvlak’ te steunen en oplossingen te zoeken als er knelpunten zijn.

In uw visienota Leren leven van de verwondering schrijft u prachtige dingen, o.a. over missionair gemeente-zijn. Uw scriba heeft daar al eerder indrukwekkende lezingen over gehouden en verhalen over geschreven; ook over de belemmeringen die weggenomen zouden moeten worden op dit terrein. Zo las ik in een interview met hem over de kerk in de stad (Kontekstueel december 2004, p. 27): “Er is bij mij ook een duidelijk verlangen naar een open vorm van kerk zijn, minder regels, meer mens- en werk-gericht.” Helaas blijkt de praktijk een stuk anders te zijn dan de mooie verhalen suggereren, en daar maak ik me grote zorgen over.


Waar gaat het om

Ik ben – als voormalig kandidaat tot de Heilige Dienst in de NHK, nu dus proponent in de PKN – werkzaam in een wijkgemeente in een achterstandswijk in Dordrecht, waarvan de predikantsplaats een jaar of twintig geleden is opgeheven. Door de grote trouw van God en een aantal gemeenteleden is de wijk er nog steeds. De laatste jaren hebben we ons toegelegd op missionaire gemeenteopbouw en we zijn nu zo ver dat we voorzichtig durven zeggen dat dat perspectief lijkt te bieden: voor de oudere gemeenteleden die ons ontvallen, komen jongeren terug, we zijn weer meer zichtbaar in de wijk en er zijn met ‘succes’ nieuwe initiatieven ontplooid (waardonder een missionair jongerenproject, samen met Youth for Christ Dordrecht).

Een praktisch probleem daarbij was en is het feit dat we voor ‘bijzonder diensten’ (doop, avondmaal, bevestiging ambtsdragers, huwelijken) aangewezen zijn op een synodaal-goedgekeurde voorgangers; dat ervaren we (als kerkenraad) niet alleen als onnatuurlijk en ‘on-pastoraal’, maar ook als erg lastig. Dus hebben we naar oplossingen gezocht; daarbij volgden we een dubbel spoor.


Het eerste spoor: ord. 2-18-1

We waren heel blij met de opening die de nieuwe kerkorde bood in ord. 2-18-1: in  (wijk)gemeenten in grootstedelijke gebieden, die in bijzondere missionaire, diaconale en pastorale omstandigheden verkeren, kan aan ambtsdragers de bevoegdheid worden verleend ambtswerkzaamheden van een predikant te verrichten (waaronder de bediening van de sacramenten). Dat zou voor ons een uitkomst zijn, en we konden het artikel niet anders lezen dan dat het ook voor ons geschreven was. Dus hebben we op de eerste kerkenraadsvergadering na 12 december 2003 besloten een brief te sturen aan de classis met het verzoek ons deze toestemming te verlenen.

De classis heeft onze brief in februari 2004 doorgestuurd aan het LDC. Daarna bleef het twee jaar stil. Voor de eerste 1½ jaar is wel een verklaring: de genoemde “daartoe aangewezen organen van de kerk”, die de classis zouden moeten adviseren,  bestaan nog helemaal niet én de kerkenraad is in de loop van 2004 nog een tweede spoor gaan volgen. Maar nadat we in de zomer van 2005 hadden gevraagd de zaak weer op te pakken, heeft het moderamen gemeend een half jaar na die zomer – in januari 2006 – te moeten besluiten het verzoek nog niet aan de classis voor te leggen.

Er is over de vraag geen officieel advies van een bevoegd synodaal orgaan; er is zelfs helemaal geen bevoegd orgaan. Maar het moderamen van uw vergadering heeft zich wel uitgesproken in een brief; het artikel zou bedoeld zijn voor héél bijzondere omstandigheden als drugs- en aidspastoraat. Bovendien komt het oude verhaal over de eenheid van woord en sacrament dan weer op tafel.  Over die argumenten heb ik een paar vragen, waar uw moderamen niet verder op in wenst te gaan; ik citeer uit mijn brief van 21 december a.D. 2005

·         “Kunt u mij uitleggen waarom drugsgebruikers en AIDS-patiënten wél brood en wijn mogen ontvangen uit de handen van een ouderling of diaken en andere zondaren niet?

·         Kunt u mij uitleggen waarom het principe van de eenheid van Woord en sacrament wél geldt voor de ouderling (die niet mag preken en dus ook niet mag dopen enz.) en niet voor de  pastorale werker (die wel mag preken maar toch niet dopen enz.) Wilt u in uw antwoord ook Johannes 4:2 betrekken, waar - terloops - wordt gemeld dat  de leerlingen van Jezus, die toentertijd  waarschijnlijk nog geen preekbevoegdheid hadden, Jezus het werk van het dopen uit handen namen.”


Het tweede spoor: een predikantschap met bijzonder opdracht  
In de loop van 2004 werd mij gewezen op een andere mogelijkheid om ons probleem op te lossen: een missionair óf een diaconaal predikantschap. Dat laatste zou geen probleem moeten zijn; ik werk namelijk een dag in de week voor het College van Diakenen en in onze kerk wemelt het van de diaconale predikanten. Dat was ook de conclusie van de mensen van het PDC in Capelle a/d IJssel, na raadpleging van een kerkrechtdeskundige. Maar toen men er vanuit het College in Utrecht achter probeerde te komen hoe één en ander praktisch geregeld zou moeten worden, bleek men daar heel anders tegen de kwestie aan te kijken. Uw jurist kwam, óók na raadpleging van dezelfde kerkrechtdeskundige, met de mededeling dat zo’n predikantschap een oneigenlijk gebruik ervan zou zijn. Het precieze argument is voor een gewoon mens niet te volgen, maar het heeft iets te maken met het verschil tussen een instelling en een ambtelijke vergadering. (Dat bellen naar Utrecht was trouwens wel een ‘dure les’: als we niks gevraagd hadden aan  Utrecht, was er geen vuiltje aan de lucht geweest en had ik gewoon tot (diaconaal) predikant bevestigd kunnen worden.  Aldus, in de wandelgangen, de mensen uit Capelle.)  In de AK van Dordt voelde men – tot op heden - weer niet voor een missionair predikantschap; kortom: voor iedere oplossing wist wel iemand een probleem.
·         Kunt u mij uitleggen waarom er in het hele land diaconale predikanten benoemd konden en kunnen worden en in Dordt niet.

Stel dat …..

Stel dat we in een verpleeghuis in Dordt of omgeving een demente, 93-jarige emerituspredikant zouden hebben en dat we bij bijzondere diensten deze man of vrouw zouden ophalen, om hem of haar op het goede moment de goede formule uit te laten spreken of de goede handeling te laten verrichten; dat waren we kerkordelijk ‘gedekt’. We doen het niet, het zou uitermate onfatsoenlijk en oneerbiedig zijn, maar misschien is het toch goed als u nadenkt over een dergelijk scenario.

Wat we ook (nog) niet doen, is gewoon onze gang gaan, hoewel dat is het verleden op sommige terreinen een effectieve methode is gebleken; kinderen werden bijvoorbeeld al lang toegelaten aan het Avondmaal vóór het volgens de hervormde (en misschien ook wel de gereformeerde) kerkorde mocht. Maar de verleiding is wel erg groot om te zeggen, in ieder geval te denken: Laat ze maar in hun eigen sop gaarkoken, daar in Utrecht; we doen hier gewoon wat nodig is voor de opbouw van de gemeente.

Tenslotte
 Ik schrijf u deze open brief vanwege de zaak zelf. In de brief die ik u een jaar gelden stuurde, heb ik u gevraagd “op korte termijn een weg te wijzen of te ‘maken’  waardoor we hier in Krispijn onze roeping kunnen volgen en ons werk kunnen doen, niet, of zo min mogelijk, gehinderd door allerlei lastige beperkingen.” Voor uw moderamen en voor het moderamen van de hervormde classis Dordrecht bleek dat te veel gevraagd; ik hoop dat u uw invloed aan kunt én wilt aanwenden om daar verandering in te brengen.
Maar ik schrijf u, zoals ik in het begin van de brief aangaf, ook uit verontrusting over de PKN. In mijn scriptie over de kerk in de stad heb ik dr. Ray Bakke al met instemming geciteerd, maar ik snap nu nog veel beter wat hij bedoelt als hij zegt: "Negentig procent van de barrières voor missionair werk in de stad ligt niet buiten, maar binnen de kerk." Wellicht geldt voor andere delen van de kerk hetzelfde, en het lijkt me zaak dat u daar snel iets aan doet.

Ik wens u wijsheid, zegen en vreugde bij uw wer.

Wim Aanen

 


 

donderdag 9 januari 2014

Korte preek



Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan.
Lucas 4;21

De preek die Jezus hield in Nazareth telt in de grondtekst en in de meest gangbare vertalingen niet meer dan tien woorden.  Goed, er komt wel een vervolg, maar dat is naar aanleiding van reacties van de hoorders. De synagogediensten waarin Jezus het woord voerde, waren kennelijk wat interactiever dan onze kerkdiensten.
Maar ondertussen was de preek wel heel erg veelzeggend en werken ze ook wat uit. Er is aanvankelijk instemming, en na de toelichting in de verzen 23 tot en met 27, grote woede en zelfs een poging op de voorganger van die morgen te liquideren.

Jezus kreeg de boekrol van Jesaja overhandigd en las het begin van wat later het 61e hoofdstuk zou worden. In dat gedeelte van het boek wordt het volk, dat berooid is teruggekeerd uit de ballingschap, moed ingesproken; de profeet is gezalfd met de Geest van God “om verslagen harten hoop te bieden”.  Maar dat goede nieuws wordt ook heel concreet: het gaat om vrijlating voor gevangenen en onderdrukten en om blinden die weer kunnen zien. En dan komt Jezus en zegt: het is zover. Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan. Met andere woorden: Ik ben de vervulling van deze profetie. Met zijn komst is er wezenlijk iets veranderd, is er toekomst, is er hoop voor eenieder die het uit zijn handen wil ontvangen. En in zijn spreken en handelen zien we het werkelijkheid worden: zieken worden genezen, blinden, zien weer, bezetenen worden bevrijd en schuldige mensen mogen vrij ademhalen omdat hen vrijspraak wordt aangezegd.

Maar ook (zelfs) in Jezus tijd werd het niet altijd en overal zichtbaar. Niet bij Johannes de Doper, bijvoorbeeld. Toen hij gevangen werd genomen door Herodes, liet hij aan Jezus vragen:”Bent u degenen die komen zou of moeten we een ander verwachten?” Jezus wijst ook hem op Jesaja 61: vertel Johannes maar dat het allemaal gebeurt: zieken worden genezen, blinden gaan weer zien (Lucas 7:18-23). Alleen de woorden over de gevangenen die worden losgelaten, ontbreken dan in het antwoord. En voor Johannes komt er ook geen vrijlating aan deze kant van het graf: hij wordt onthoofd.

Er is iets wezenlijks veranderd toen Jezus mens werd. Soms wordt het nu al zichtbaar, soms ook niet. Maar we mogen uitzien naar, en bidden om de tekenen van het Koninkrijk, hier en nu, en naar de definitieve doorbraak: Uw Koninkrijk kome.

 Meditatie in het kerkblad Kerk op Dordt, jaargang 5, nr. 2,  17 januari 2014