maandag 8 september 2025

Uitgerekend in de week waarin twee leden van ‘mijn’ wijkgemeente, Krispijn, naar Afrika vertrokken voor een werkvakantie, publiceerden het Reformatorisch Dagblad, Nederlands Dagblad en het christelijke opinieblad De Nieuwe Koers de resultaten van een uitgebreid onderzoek naar dit fenomeen. Er werd gekeken naar 1.834 vrijwilligersreizen die die in 2025 vanuit Nederland vertrokken of vertrekken, van 128 organisaties (die, als ik het goed begrijp, dus niet allemaal een christelijke identiteit hebben). 


In het artikel worden pittige vragen gesteld. Ik vat ze kort samen:

  • Help ik de ander of help ik mezelf? Want lang niet altijd voegen vrijwilligers iets toe, zijn ze zelfs “overbodig”. Een schooltje door plaatselijke mensen laten bouwen is veel economischer.
  • Houd ik met mijn aanwezigheid koloniale denkbeelden in stand? Cultureel antropoloog Sara Kinsbergen zegt hierover: “Wat al deze reizen bovendien gemeenschappelijk hebben, is dat ze riskeren oude denkbeelden over te dragen op jonge generaties (…): zij hebben problemen en wij kunnen die oplossen.” 
  • Speel ik met de levens van de mensen daar? Dan gaat het om werk dat je in Nederland nooit zou mogen doen zonder gedegen opleiding, of waarvoor hier een verklaring omtrent het gedrag is vereist. Maar sommige organisaties vinden passie belangrijker dan een diploma. Een extreem voorbeeld is dat van een 19-jarige Amerikaanse die na een vrijwilligersreis besloot terug te gaan naar Oeganda en een kliniek voor ondervoede kinderen te beginnen; haar “medische interventies” kostten meer dan honderd kinderen het leven. 
  • Tenslotte komt in het artikel nog even de vraag aan de orde of je het klimaat moet willen redden met een vliegreis. Denk aan werkvakanties waarbij vrijwilligers afreizen om in Verweggistan de status van het koraal te onderzoeken of zeeschildpadden te beschermen. 


Het zijn natuurlijk hele serieuze vragen die aan de orde komen. En als het goed is, dwingt het onderzoek de organisaties die werkvakanties aanbieden om na te denken over hun werk, en waar nodig maatregelen te nemen. Vooral op het gebied van ‘weeshuistoerisme’ is er het dringende advies daar niet aan mee te doen: “Veel kinderen in weeshuizen hebben nog ouders, en soms worden ze gescheiden van hun familie om betalende vrijwilligers aan te trekken.” 


Maar de vraag is wel of dat dan betekent dat alle vormen van werkvakanties moeten stoppen. Ik denk dat er dan met het vuile badwater ook kindertjes worden weggespoeld. Help ik de ander of help ik mezelf?, was de eerste vraag in het onderzoek. Wellicht was het schooltje er ook wel gekomen zonder een groep Nederlandse jongeren, voor een belangrijk deel met twee linkerhanden. 

Maar als deze jongeren terugkomen en zich dan voor het eerst afvragen waarom er in onze supermarkten vijftien soorten hagelslag te koop zijn, terwijl er elders op onze aardbol mensen zijn die al heel dankbaar zijn als er iedere dag íéts te eten is, is er al heel wat gewonnen.

En als er groepsleden zijn die, met de ervaringen in een ver buitenland opgedaan besluiten zich in eigen land in te zetten voor - bijvoorbeeld - de Voedselbank, Vluchtelingenwerk, of die Schuldhulpmaatje willen worden, was de reis misschien vooral goed voor de vrijwilliger, maar is het op langere termijn toch vruchtbaar. 

Er het komt zelfs voor dat mensen na zo’n werkvakantie besluiten een studie te volgen waarmee ze werkelijk van nut zijn voor ‘de ander’. 


De organisaties die werkvakanties moeten aan de bak, voor zover ze dat nog niet zijn. Hopelijk betekent dat niet dat ze het bijltje er helemaal bij neergooien, maar vinden ze wegen om jonge mensen - ook in de kerk - te helpen in aanraking te komen met mensen aan de andere kant van de welvaartskloof, om die op het spoor te zetten van manieren om iets te betekenen voor hun naaste. Én om zelf verrijkt te worden door de ontmoeting met hen.  


Wim Aanen